woensdag 13 april 2016

Tekenen aan zon, maan en sterren - reactie op reacties (3)

Nadat ik gisteren heb geblogd over de grote verdrukking, nu iets over de kosmische tekenen die de wederkomst zouden aankondigen. 

De Bruin verwijt ons dat we iets verwachten wat het Nieuwe Testament en Jezus zelf niet verwachten. Maar Jezus heeft uitgebreid gesproken over het einde van alle dingen. Hij noemde tekenen aan de zon en de maan, de evangelieverkondiging aan alle volken.” Aldus Henk Poot. Op die tekenen aan zon en maan wil ik ingaan. En als lange toegift zeg ik dan ook iets over het teken van de Mensenzoon.

Tekenen aan zon, maan en sterren

Ik heb geen idee op welke wijze Henk Poot deze tekenen momenteel in vervulling ziet gaan. Vorig jaar hoorde ik een theorie dat een paar maansverduisteringen binnen twee jaar erop zouden duiden dat er ‘iets met Israël gaat gebeuren’. Maar Matteus 24:29 klinkt heel wat definitiever dan een paar maansverduisteringen. Het gaat over een totale wankeling van alles in de hemelsferen. Maar wat bedoelt Jezus als hij op die manier spreekt? 


In het verleden heb ik uitgebreid over dit punt geschreven. Daarom kan ik het nu kort doen. In Jesaja 13 lezen we hoe Gods oordeel over Babylon komt. Jesaja noemt het de “dag van de HEER, de dag van de ondergang” (Jes. 13:6). Vervolgens beschrijft hij realistisch welke angst en schrik er over de inwoners van Babylon komt. Maar dan vervolgt hij met: 
De sterren aan de hemel geven geen licht meer, sterrenbeelden doven uit, de zon is verduisterd als ze opkomt, het licht van de maan is verdwenen. (Jes. 13:10)
Nu, Babylon is gevallen, maar de zon schijnt nog steeds. Daarom moet er in dit soort teksten wat anders aan de hand zijn. Het spreken over vallen van zon, maan en sterren behoort tot het dichterlijk-apocalyptische taalgebruik om aan te geven dat er wereldschokkende gebeurtenissen (gaan) gebeuren. Ongeveer zoals wij spreken over een politieke aardverschuiving.  

Dat is precies wat er aan de hand is in het jaar ’70. Jeruzalem valt, de tempel gaat in vlammen op, een tijdperk van hoop en verwachting gaat in vlammen op en een tempelloos tijdperk treedt aan. Wie iets weet van het vroege jodendom weet hoe groot de schok was en hoe lang de verwerking van die schok duurde.

Het teken van de mensenzoon

Jezus vervolgt zijn rede met:
Dan zal het teken van de Mensenzoon verschijnen aan de hemel, en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels. (Mat. 24:30) 
Ik heb dit lang gelezen als een aankondiging van het laatste oordeel. En daar had ik dan direct de vraag bij: hoe komt het dat dat niet direct na het jaar ’70 is gebeurd? Terwijl Jezus het wel in zijn eigen generatie verwachtte (Matt. 24:34). Lang heb ik het gelezen als dat Jezus zich in elk geval qua tijdsduur heeft vergist, en vanuit vers 36 (de zoon kent het moment niet) vond ik dat ook wel te verdedigen.

Toch geloof ik nu dat ook dit vers in het jaar ’70 vervuld is. En dat komt door de duidelijke toespeling die er in deze tekst ligt op Daniël 7:13-14.
In mijn nachtelijke visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand kwam die eruitzag als een zoon van een mens. Hij naderde de oude wijze en werd voor hem geleid. Hem werden macht, eer en het koningschap verleend, en alle volken en naties, welke taal zij ook spraken dienden hem. Zijn heerschappij was een eeuwige heerschappij die nooit ten einde zou komen.
Daniël 7 is één van de ingewikkeldste hoofdstukken uit de Bijbel. Het hoofdstuk is te lezen tegen de achtergrond van het schrikbewind van Antiochus Epifanes in 168 voor Christus, die Jeruzalem overheerste en zelfs een beeld van Zeus in de tempel liet plaatsen. Het boek Daniël maakt gebruik van een literaire techniek waarbij gewone gebeurtenissen op de aarde weerspiegeld worden in gebeurtenissen in een hemels visioen. Zo ziet hij in het visioen dieren (vers 1-8), die in werkelijkheid koningen zijn (vers 17). En aan het eind van zijn visioen ziet hij dan iemand die eruit ziet als een zoon van een mens. In werkelijkheid gaat dat echter niet om één persoon, maar om “de heiligen van de hoogste God, die het koningschap ontvangen” (vers 18). De boodschap van Daniël 7 is tamelijk eenvoudig: Antiochus (het vierde dier) gaat voor eeuwig te gronde, en degenen uit Israël die trouw zijn aan God zullen voor altijd regeren. God stelt de verdrukte Joden in het gelijk en zij krijgen de regering over hun stad en tempel terug.

Het teken van de Mensenzoon in Matteus 24:30 hebben we tegen deze achtergrond te verstaan. Het gaat daar niet om de wederkomst van Jezus, maar veel meer om het feit dat Hij en de Zijnen door God in het gelijk worden gesteld. Zij, en niet het broeierige en opstandige Jeruzalem, stonden aan de goede kant van de geschiedenis.

Ik zeg het bewust op deze manier. Want we moeten deze hele rede van Jezus blijven verstaan tegen de achtergrond van zijn laatste week in Jeruzalem. Velen in Jeruzalem verwachten een Messias die legers zal aanvoeren om de Romeinen te verjagen (Marc. 11:10). Daartegen preekt Jezus als Hij in vers 5 en 23 tegen valse Messiassen preekt. Verder heeft Jezus in Jeruzalem geconstateerd dat het tempelsysteem zo onvruchtbaar is als een vijgenboom zonder vrucht (Mat. 21:18-22). En alle gelijkenissen die Hij vervolgens uitspreekt vormen een felle aanklacht tegen de Joodse leiders over de manier waarop zij Gods koninkrijk en tempel beheren (Mat. 21:23-22:14). Zijn discussies met de joden eindigen in de lange strafrede over de Farizeeën en Schriftgeleerden, waaruit blijkt dat Jeruzalem zich uiteindelijk tegen Gods Gezondene zal keren (Mat. 23).

Uit alles bleek dat ze niets begrepen van de manier waarop God zijn Messias koning over Israël wilde laten zijn. Namelijk niet door de wapens op te nemen, maar door te sterven.

Jezus kondigt de oordelen over Jeruzalem niet aan als iets waar hij van geniet. Maar als een noodlottig gevolg van de eigen keuze om Gods weg niet te herkennen (Mat. 23:37). Jezus’ profetie over Jeruzalem is daarom misschien niet eens te zien als een bovennatuurlijk inzicht in de loop der geschiedenis, maar gewoon als een vooruitziende blik: de geest die in Jeruzalem heerste moest wel leiden tot die noodlottige opstand die leidde tot de val van de stad in het jaar ’70. Geweld roept geweld op.

Een paar dagen na deze woorden geeft Jezus zijn leven en God geeft het Hem terug. Hij krijgt van God alle macht in hemel en op aarde (Mat. 28:28; vgl. Mat. 24:30). Ruim 30 jaar later komen de Joden in opstand. Ze nemen het leven van de Romeinen en hun leven wordt genomen. Jeruzalem valt. Beide gebeurtenissen samen zeggen: de manier van Jezus is de goede manier, Hij is de geliefde Zoon, door wie God zijn plan uitvoert. Hij, en degenen die Hem volgen, zijn door God in het gelijk gesteld.

(De volgende keer dan toch echt iets over de verkondiging van het evangelie aan alle volken)


dinsdag 12 april 2016

Een grote verdrukking als nooit tevoren - reactie op reacties (2)

Hierbij het beloofde vervolg op mijn blog van gisteren. 

Zowel Henk Poot als Willem Glashouwer wijzen voor hun verwachtingen aangaande het herstel van Israël op de grote rede die Jezus in Matteus 24 houdt (vgl. Marc. 13 en Luk. 21). In mijn blog heb ik aangegeven dat ik dat hoofdstuk lees tegen de achtergrond van de val van Jeruzalem in het jaar 70. Merkwaardig genoeg gaan beiden daar niet op in en doen ze niet anders dan teksten uit die hoofdstukken noemen en die op onze tijd projecteren. Glashouwer noemt oorlogen, aardbevingen en honger als tekenen van de naderende wederkomst (Mat. 24:6-7). Poot betrekt de grote verdrukking op de holocaust (Mat. 24:21). Beiden noemen de evangelieverkondiging aan alle volken (Mat. 24:14). En Poot noemt ook nog tekenen aan zon en maan, wat hij daar dan ook precies onder moge verstaan (Mat. 24:29). Op het eerste gezicht lijkt deze verbinding van bijbel en actualiteit zo gek nog niet, maar als we wat meer inzoomen wordt het een stuk minder plausibel.

Historisch besef

Glashouwer sluit kritiekloos aan bij een tijdgeest waarin veel mensen (niet alleen christenen) vinden dat we in barre en boze tijden leven. Hij beweert dat er in onze tijd een spectaculaire groei van het aantal oorlogen, aardbevingen en hongersnoden zichtbaar wordt. Hij onderbouwt dat vervolgens alleen voor de oorlogen. En ik zal de oorlogen van de 20e eeuw zeker niet bagatelliseren, zeker niet qua aantallen slachtoffers. Maar daartegenover moet je wel in rekening brengen dat er de laatste twee eeuwen ook veel meer mensen zijn, zodat je de enorme aantallen slachtoffers wel af moet zetten tegen het eveneens spectaculair gegroeide aantal mensen. Dat er in de 20e eeuw meer aardbevingen zijn geweest dan daarvoor is mij niet bekend, evenals het aantal hongersnoden. Wel weet ik dat procentueel het aantal mensen dat honger lijdt nog steeds afneemt, dat het aantal besmettelijke ziekten wereldwijd afneemt, dat de kans dat een kind z’n eerste verjaardag meemaakt spectaculair gegroeid is in vergelijking met vroeger eeuwen. En dat we, afgezet tegen de voorgaande eeuwen, steeds gezonder en gelukkiger oud worden. Daarmee beweer ik niet dat we hard op weg zijn naar wereldvrede. Ik beweer slechts dat onze tijd niet persé donkerder is dan vroeger eeuwen. Om een voorbeeld te noemen: tijdens de grote pestepidemie in de Middeleeuwen overleed 1/3 van de bevolking van Europa. Uit de laatste eeuw is een dergelijke pandemie mij onbekend.

De grote verdrukking

Henk Poot verbindt de grote verdrukking uit Mat. 24:21 zonder meer met de Holocaust. En zonder de afschuwelijke ernst van de Holocaust te ontkennen, is dat niet waar het in dat vers over gaat. De gebeurtenissen waar de directe context over spreekt spelen zich niet af in Duitsland en Polen maar in Judea (Mat. 24:16). En wel op het moment dat er een ‘verwoestende gruwel’ op de heilige plaats te zien is (Mat. 24:15).

afbeelding van de leegroof van de tempel
in de triomfboog van Titus
De verwoestende gruwel is een uitdrukking uit Daniël 9:27. In dat hoofdstuk gaat het om de daad van de Seleucische koning Antiochus Epifanes die in het jaar 168 voor Christus zo dom was om een beeld van Zeus in de tempel van Jeruzalem neer te zetten. Een gebeurtenis die leidde tot de grote Makkabeese opstand, als inleiding op een periode van een zelfstandig Joods staatje. Als Jezus expliciet naar dat beeld verwijst dan duidt dat erop dat Jezus iets dergelijks verwacht als Jeruzalem en de tempel zullen vallen. En de noot die de bijbelschrijver in vers 15 zelf toevoegt (lezer, begrijp dit goed) duidt erop dat de schrijver de lezer extra wil attenderen op het juiste inzicht in de link die Jezus legt. Deze tekst is in vervulling gegaan toen de Romeinse soldaten in het jaar 70 de tempel platbrandden en op die plek hun banieren neerzetten. Toen Jeruzalem viel kwamen er zo’n 100.000 mensen om het leven. De begeleidende oorlog kostte mogelijk aan 1 miljoen joden het leven. Een ongekende verschrikking lag op de loer.

De opmerking van Jezus over de ‘verwoestende gruwel’ in vers 15 is een inleiding waarmee hij zijn volgelingen waarschuwt dat ze op dat moment zullen moeten vluchten. Alle elementen uit vers 16-20 passen in de situatie van het jaar ’70: de bergen om Jeruzalem die een goede vluchtweg bieden, en ook de hoop dat het niet in de winter valt, want in de winter is het ook in Judea flink koud. Maar in het bijzonder de context met allerlei valse Messiassen en profeten (vers 5 en 25) die in de tijd van en direct Jezus dit soort opstanden aanwakkerden. Alles in dit hoofdstuk wijst erop dat de rede van Jezus niet over 2000 jaar later gaat, maar over gebeurtenissen die in zijn tijd al een aanvang namen. 

(Een volgende keer hoop ik wat meer te zeggen over de tekenen aan zon en maan in Matt. 24:29 en het verkondigen van het koninkrijk over de hele wereld in Matt. 24:14.) 

maandag 11 april 2016

Het dal met de doodsbeenderen en het herstel van Israël - reactie op reacties (1)

Mijn blog van vorige week die ik, enigszins gewijzigd, ook heb gepubliceerd in het RD en ND, heeft de nodige reacties opgeleverd. Twee grote opiniestukken in het ND en RD, afkomstig van voormannen van Christenen voor Israël zelf. Daarnaast een aantal reacties onder m’n blog, mails en zelfs telefoontjes. Verschillende mensen vroegen mij om in te gaan op de kritiek. Nu had ik daar in eerste instantie weinig zin in omdat uit de artikelen van Henk Poot in het ND en vooral die van Willem Glashouwer in het RD bleek dat men niet inhoudelijk inging op de kritiek, maar het eigen standpunt herhaalde. Wat dat betreft is de opmerking van Piet Houtman terecht:
Voor die toehoorders die daar om gevraagd hebben wil ik wel een nadere toelichting geven op hoe ik de Schrift lees.

De herleving van de doodsbeenderen

Willem Glashouwer haalt een aardige retorische truc uit door te stellen dat dominees over het algemeen over het visioen van de doodsbeenderen preken alsof het zou gaan over de opstanding der doden, of om de wedergeboorte. Door zo te beginnen lijkt het net alsof ik er ook zo over zou preken. Maar het zou niet eens in me opkomen. Als dát wordt bedoeld met vergeestelijken, dan ben ik ook tegen vergeestelijken. Want dat heeft inderdaad niks met exegese te maken.

Ezechiël 37 gaat over het volk van Israël in de Babylonische ballingschap (tussen 586 en 539 voor Christus). Ezechiël werkte specifiek onder de – relatief kleine – groep Joden in Babel. Hij preekte niet in Jeruzalem. De sfeer onder de gelovige Joden in Babel was dieptreurig. Lees alleen psalm 137 maar om onder de indruk te komen van die treurnis. Diezelfde hopeloosheid wordt weerspiegeld in Ezechiël 37,11: 
onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, onze levensdraad is afgesneden
De beenderen die Ezechiël in vers 1 van zijn visioen ziet liggen duiden op die hopeloosheid: afgesneden van het land, de tempel, van God… Een volk ten dode opgeschreven.

En in die context komt Ezechiël aan met een ongelooflijke boodschap van hoop. De boodschap dat ze terug mogen naar Israël, dat God de scheiding tussen Efraïm (tienstammenrijk) en Juda (tweestammenrijk) zal opheffen. Dat God hun zonden zal vergeven. Dat God hen zal reinigen zodat ze een op een nieuwe manier Hem dienen. Dat God hen zal regeren via een nieuwe David. En dat Gods tempel voor eeuwig in hun midden zal staan (Ezechiël 37:15-28).

Op het moment dat die dingen in vervulling zullen beginnen te gaan en de eerste tekenen ervan zichtbaar worden zullen de Joden weer hoop krijgen.
Jullie zijn mijn volk, en jullie zullen beseffen dat ik de HEER ben als ik je graven open en jullie uit je graven laat komen. Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen, ik zal jullie terugbrengen naar je land, en jullie zullen beseffen dat ik de HEER ben. (Ezechiël 37:13-14)
Dus op het moment dat de boodschap komt dat Israël terug mag uit Babylon naar Israël keert de hoop terug. Gods levengevende adem (Geest) komt in zijn volk en vervolgens gaan ze terug naar het land.

Het visioen van Ezechiël laat zich dus niet lezen als een tweefasenplan: eerst een terugkeer van de Joden naar Israël (weerspiegeld in het zich aaneensluiten van de beenderen), en dan vervolgens een geestelijke vernieuwing als de Joden in Israël zijn aangekomen (weerspiegeld in de wind die in de doden blaast). Ezechiël 37:13 en 14 laat duidelijk zien dat het om één gebeurtenis gaat: hopeloze Joden die weer hoop krijgen en terug mogen naar hun land.

De komst van de Koning

Ik schreef bewust: op het moment dat deze dingen in vervulling beginnen te gaan zal Israël weer hoop krijgen. Want de Joden zijn teruggegaan naar Israël, de tempel is herbouwd door een nakomeling van David (Zerubbabel), Israël vormt weer een politieke eenheid, en de afgoden zijn afgezworen maar verder is het allemaal nogal kwetsbaar. Het grote slotakkoord van Ezechiël 37 waarin staat dat David voor altijd koning is en God voor altijd in hun midden woont, dat is allemaal geëindigd in een behoorlijke teleurstelling. Israël blijft verlangen naar Gods terugkeer en de heerschappij van een zoon van David (de Messias).

En het is precies die terugkeer van God naar zijn volk in zijn gezalfde Koning (de Messias) waar het Nieuwe Testament mee begint. Marcus begint zijn Vreugdeboodschap (evangelie) met de vreugdebode die aankondigt dat God eraan komt. Het woord evangelie herinnert aan Jesaja 40:9 waar de vreugdebode zegt: “Ziehier, jullie God, hij komt eraan, als een goede herder zal hij zijn kudde weiden!” En dat is waar de evangeliën over gaan: God, die weer bij zijn volk komt wonen. Johannes de Doper wordt met de volgende woorden geïntroduceerd:
Let op, ik zend mijn bode voor je uit, hij zal een weg voor je banen. Luid klinkt een stem in de woestijn: maak de weg van de Heer gereed, maakt recht zijn paden. (Marc. 1:2-3)
Deze tekst is een verwijzing naar Maleachi 3:1 waar Gods terugkeer naar zijn tempel wordt aangekondigd én een verwijzing naar Jesaja 40:3 waar Gods terugkeer naar Israël wordt aangekondigd. Beide teksten gaan in vervulling waar Jezus verschijnt. In Jezus is God gearriveerd en gaat Zijn koningschap beginnen.

Dat is zichtbaar in de gebeurtenissen die volgen: Johannes doopt alle (Marc. 1:5!) Joden als teken van de reiniging van de zonde (Ez. 37:23). En dat al onder verwijzing naar de doop met de heilige Geest (Marc. 1:8; Ez. 36:26). Jezus roept twaalf mannen, het aantal stammen van Israël, om daarmee de eenheid van Gods vernieuwde volk te benadrukken (Ez. 37:19). En uiteindelijk wordt hij als Zoon van David binnengehaald in Jeruzalem (Marc. 11:10; Ez. 37:25). En daar wordt hij als Koning verhoogd aan het kruis (Joh. 12:32; Joh. 19:19). En precies dat is de manier waarop hij voor eeuwig Koning van Israël is geworden. En ik zeg hier bewust van Israël. Want dat is de manier waarop de apostelen de dood en opstanding van Jezus verstonden. Hij werd met zijn opstanding geen Heer van de gemeente, en pas na een hele lange tijd ook nog koning van Israël. Maar met zijn opstanding werd hij direct koning van Israël en Heer van de wereld. Lees bijvoorbeeld Handelingen 5,30-31:
De God van onze voorouders heeft Jezus weer tot leven gewekt, nadat u hem had vermoord door hem aan een kruishout te hangen. God heeft hem een plaats gegeven aan zijn rechterhand, hem tot leidsman en redder verheven om de Israëlieten tot inkeer te brengen en hun zonden te vergeven.
De rechterhand is de plaats van de troonopvolger, een koninklijke plek. Leidsman is een andere term voor Messias (bv. Hand. 2:36). Jezus is de Messias van het vernieuwde Israël geworden toen hij stierf en opstond. Ik kan het niet anders lezen.

En de tempel dan?

Ezechiël 37:28 eindigt met een heiligdom dat er voor altijd zal staan. Hoe zien we dat in Jezus terug? Het Nieuwe Testament probeert ons steeds weer te vertellen dat Jezus de functie van de tempel overneemt. Het duidelijkst gebeurt dat misschien wel in Johannes 2:13-22, in de beschrijving die Johannes geeft van de tempelreiniging. Jezus noemt zijn dood en opstanding daar de afbraak en de wederopbouw van de tempel. Zijn dood en opstanding doen dat waar de tempel oorspronkelijk voor bedoeld was: God en de mensen bij elkaar brengen. Volgens Ezechiël zou de tempel het eeuwige kenmerk zijn van Gods aanwezigheid bij zijn volk. Volgens het Nieuwe Testament is het Lam het teken van Gods eeuwige aanwezigheid bij zijn volk (Opb. 21:22). Dat is geen letterlijke vervulling van Ezechiël, maar ik ben zo vrij te veronderstellen dat Ezechiël er best blij mee geweest zou zijn.

(Later deze week mogelijk meer over de lezing van de eindtijdrede van Jezus in Mattteus 24. Hangt er vanaf of ik nog wat tijd heb. Verder zal de geschoolde lezer merken dat ik nogal wat van N.T. Wright overneem, daar schaam ik me niet voor :-))

donderdag 31 maart 2016

Leven in een apocalyptisch scenario - over Christenen voor Israël en Koen Carlier

Wat beweegt een Vlaming om met tomeloze energie half Oekraïne door te reizen op zoek naar (half)joden om die vervolgens naar Israël te laten emigreren? En dat in gesprekken die gepaard gaan met hele waarheden (in Oekraïne is het slecht), halve waarheden (in Israël is het veel beter) en hele leugens (in Duitsland worden nog altijd Joden vervolgd). Dat is de vraag die me bezighoudt sinds ik dinsdagavond de documentaire ‘breng de joden thuis’ zag. Die documentaire volgt Koen Carlier die in een busje van Jood tot Jood gaat om hen te bewegen naar Israël af te reizen. Nu was ik al enigszins op de hoogte van de theologie van Christenen voor Israël, maar de werkelijkheid die daaraan ontspruit blijkt toch weer vreemder te zijn dan ik in mijn beperkte fantasie had kunnen denken (zie de blog van Alain Verheij).

Dadendrang 

Koen Carlier
Als je de documentaire kijkt zul je ontdekken dat Carlier, en vele anderen, in een behoorlijk nauwkeurig apocalyptisch scenario leven. Dat ziet er zo uit: in 1948 heeft God de staat Israël gesticht, nu is de tijd gekomen dat God zijn volk opnieuw zal verzamelen in Israël, als dat gebeurd is zal de Messias komen en zal heel Israël in hem geloven, en dan breekt de heilstijd aan. 

Volgens mij is het leven in zo’n apocalyptisch script precies dat wat leidt tot zo enorm veel dadendrang. Er is een duidelijk einddoel (een heilstaat) en een duidelijke weg daarnaartoe (breng de Joden thuis), dat zorgt voor een effectieve manier om energie bij mensen los te maken. Ongeveer zoals het apocalyptische scenario van Greenpeace (de wereld vergaat door klimaatverandering), gecombineerd met een duidelijke remedie (alle kolencentrales moeten sluiten) zorgen voor een krachtige campagne en een helder toekomstbeeld (de wereld kolenrein). Of zoals het apocalyptische script van ISIS een helder einddoel (de Islamitische heilsstaat) combineert met een duidelijke route (dood aan alle ongelovigen) en zo duizenden jongeren mobiliseert om met wapens een vrederijk te vestigen. Nu lijkt mij het scenario van Greenpeace het meest waarschijnlijk en dat van ISIS het meest gevaarlijk, maar alle drie de scenario's hebben gemeen dat onze tijd niet zomaar een tijd is, maar een beslissende tijd, en dat we ons met hart en ziel moeten inzetten om de grote toekomst te verwezenlijken.

Nu kan ik van alles inbrengen tegen het toekomstbeeld van Christenen voor Israël, ik heb dat eerder ook al wel gedaan. Te denken valt aan het merkwaardige feit dat het Nieuwe Testament zelf geen tweede terugkeer uit de ballingschap meer verwacht maar de gebeurtenissen rondom Jezus ziet als de voltooiing van die terugkeer (denk alleen aan de nieuwe intocht van Gods volk in Kanaän bij de doop in de Jordaan). Ik kan erop wijzen dat alle details van Jezus’ eschatologische rede (Mat. 24par.) betrekking hebben op Jezus’ dood en opstanding en de verwoesting van Jeruzalem in het jaar ’70, en dat we volgens die hoofdstukken alleen nog de komst van de Heer in heerlijkheid te verwachten hebben. Ik kan erop wijzen dat Paulus in Romeinen 11, waar hij spreekt over de strategie om zijn volksgenoten bij de Messias te brengen, nergens spreekt over het weer thuisbrengen van Joden uit de verstrooiing. En dat die stukken uit het Oude Testament die volgens velen nog onvervuld zijn, al wel vervuld zijn, maar alleen op een andere manier dan je op het eerste gezicht zou zeggen (bv. Mat. 2:15).

Saai Jezusscript

Bij het bijzondere script van Christenen voor Israël steekt het script van Jezus wellicht wat saai af. “Niemand weet de dag en het uur, zelfs de Zoon niet, alleen de Vader weet het” (Mat. 24:36). En Jezus roept intussen zijn volgelingen op om tot die dag waakzaam te zijn. En waakzaam zijn betekent dan niet dat je wakker moet worden om met de Bijbel in de hand de voetstappen van Jezus te ontcijferen. Waakzaam zijn betekent volgens de gelijkenis die volgt: trouw doen wat de Heer je opdraagt (Mat. 24:45-51): de arbeid aan zijn Koninkrijk in woord en daad trouw voortzetten, totdat hij komt (Mat. 24:14 en 25:31-46).

Dit script vinden we ook in Handelingen 1. In vers 6 stellen de leerlingen hem de vraag of hij dan nu het koningschap over Israël gaat bekleden. Het antwoord van Jezus komt er dan op neer dat Hij al koning is, door zijn dood en opstanding) en dat zijn leerlingen dat als koninklijke herauten moeten gaan vertellen in de hele wereld, te beginnen bij Jeruzalem (Hand. 1:8). Dat is hun taak. En wat er verder nog volgt is dat Jezus terugkomt zoals Hij is heengegaan (Hand. 1:11). En dat is het.

Misschien is onze tijd wel saai

Het is begrijpelijk dat allerlei eindtijdschema’s een hoger attractiviteitsgehalte hebben dan het eenvoudige schema van Jezus. Het is nu eenmaal lastig te accepteren dat onze tijd misschien wel helemaal niet zo bijzonder is. Dat onze tijd misschien achteraf wel net zo doorsnee blijkt te zijn als de middeleeuwen of de jaren ’50. Dat we op dit moment niet met bijzondere gebeurtenissen te maken hebben die we als Jezus’ voetstappen kunnen interpreteren. En dat we als gelovigen geen bijzondere bijdrage kunnen leveren aan Zijn komst. Geen andere bijdrage dan gewoon trouw zijn aan Zijn opdracht…  

Haast iedereen in elke tijd vindt zijn eigen tijd bijzonderder en vooral angstiger dan het verleden. Lees een paar oude preken en je ziet wat ik bedoel. Relativerende opmerkingen als dat het in ons deel van de wereld, ondanks alle terrorisme, veiliger is dan in welke eeuw hiervoor dan ook, zijn de stem van een roepende in de woestijn. Het is ook duidelijk hoe dat komt: het verleden is bekend, de toekomst is onzeker. Apocalyptisch denken, religieus of seculier, het is van alle tijden.

In de gemeente waar Timoteüs diende waren de mensen al gefascineerd door de geslachtsregisters van de Bijbel. Ze konden er veel mee berekenen en er mooie scenario’s uit opmaken. Paulus ziet het als weggegooide energie die ook besteed had kunnen worden met het vervullen van de taak die God gegeven heeft (1 Tim. 1:4). De opdracht voor Timoteüs is helder: “voer je taak vlekkeloos en onberispelijk uit, totdat onze Heer Jezus Christus verschijnt op de dag die is vastgesteld door de verheven en enige heerser, de hoogste Heer en koning” (1 Tim. 6:14-15). Opnieuw het simpele Jezus-script. Opnieuw de eenvoudige opdracht waar Timoteüs en wij onze handen vol aan hebben.

En jij dan Wim?

Ik heb me weer genoeg beziggehouden met de nutteloze speculaties van m’n lieve broeders en zusters. Vanmiddag ga ik weer aan m’n werk, en ik zal proberen om het onberispelijk te doen.