zondag 26 oktober 2014

Bevrijd van mezelf

Vanmiddag las ik het boekje “bevrijd van jezelf” van Tim Keller. Een mooi, vlot geschreven boekje, dat mij in de analyse wel wist te raken, maar in de oplossing niet. Ik voelde me niet bevrijd van mezelf. 

De structuur van het boekje is als volgt:
  1. We trekken ons teveel aan van de mening van anderen of van onszelf. Dat is hoogmoed.
  2. Bijbelse nederigheid = de vrijheid om niet meer aan jezelf te denken, en je dus niet meer druk te maken over wat anderen van je vinden, en wat je van jezelf vindt.
  3. En dat kan als je beseft dat God, dankzij het offer van Jezus van je houdt. Dan hoef jij jezelf niet meer te beoordelen, en ook anderen niet. God houdt toch wel van je, niet om wie jij bent, maar om wie Jezus is.
Mijns inziens komt God hiermee in dienst van je eigenwaarde te staan: God vindt je hoe dan ook geweldig, dankzij het offer van Jezus Christus. Alleen in deze ‘oplossing’ blijft de eigenwaarde in het centrum staan: nu niet meer gesteund door wat anderen of ikzelf vinden, maar door wat God, op basis van het offer van Jezus van me vindt. Keller zoekt de oplossing dus in wat God van jou vindt.

C.S. Lewis (die Keller in hoofdstuk 1 en 2 uitvoerig citeert) zoekt de oplossing in een andere richting. Namelijk in wat jij van God vindt. Dan gaat het in de eerste plaats om de grootheid van God: in vergelijking met Hem ga je je wel nederig voelen. In de tweede plaats gaat het om de gemeenschap met God: God geeft zichzelf aan jou op zo’n manier dat er gemeenschap ontstaat. Als dat gebeurt word je wel nederig. Zelf zou ik hier het woord liefde gebruiken. Liefde gaat zo op in de ander dat je jezelf vergeet en op die manier bevrijd wordt van jezelf.

Kortom: Bij Keller gaat het erom dat God, dankzij Jezus, mij geweldig vindt, bij Lewis dat ik God geweldig vind.

Deze twee dingen hoeven geen tegenstellingen te zijn. Ik denk wel dat Lewis een stap verder gaat en daarmee ook een stap dieper reikt dan Keller. 

zondag 19 oktober 2014

Wat moet ik met Prediker?

Het minste wat je van het boek Prediker kunt zeggen is dat het prikkelt en jeukt. Het geeft geen geijkte antwoorden en oplossingen maar werpt vooral nieuwe vragen op. En als je het leest kan zomaar de vraag bij je opkomen wat dit boek eigenlijk in de Bijbel doet. Horen we in dit boek nou Gods stem of niet?

Dat deze vraag heel oud is blijkt hieruit dat er aan Prediker een naschrift is toegevoegd. In dat naschrift vinden we eerst een aanbeveling om het boek te lezen. Prediker was een wijs man, hij heeft nagedacht over wat hij schreef om er zo’n waarheidsgetrouw mogelijk boekje van te maken. Zijn woorden prikkelen tot nadenken en handelen, en daarom horen we er de stem van de ene Herder in (12:9-11).

Maar in dat naschrift vinden we ook een poging om Prediker te nuanceren, of wellicht zelfs te corrigeren. In de eerste plaats kun je zo geobsedeerd zijn door het verzamelen van wijsheid door te lezen en te schrijven, dat je er doodmoe van wordt. En in de tweede plaats moet je vooral Gods geboden niet vergeten want God zal je uiteindelijk daarop beoordelen (vers 12-14). Is dit nu een poging om Prediker orthodoxer te maken dan hij is? Want Prediker zelf is nog niet zo zeker van het oordeel van God (bv. 8:10-15), al lijkt hij in 11:9 er ineens wel in te geloven. En Gods geboden noemt hij al helemaal nergens.

Hoe het ook zij, het houden van Gods geboden is niet in tegenspraak met de opdracht om te genieten. Juist het houden van de goede geboden van God ordent het leven op zo’n manier dat er ruimte ontstaat voor genieten. Maar inderdaad, Prediker zelf noemt het niet.

Daarmee is de vraag of Prediker een goed boekje is nog niet beantwoord. Want als we de boodschap van Prediker kort samenvatten ontstaat het volgende beeld:
God is in de hemel, en jij bent op de aarde. God leidt en bestuurt alles, maar jij hebt geen idee wat Hij doet. Je kunt je eigen leven niet eens plannen en je bent al helemaal niet in staat om de wereld te veranderen. Daarvoor is het kwaad veel te machtig. Het gaat je niet lukken om het kwaad uit te bannen. Het is al heel wat als het je lukt om zelf uit de greep van het kwaad te blijven. En hoe hard je ook werkt en wat je ook presteert, uiteindelijk ga je dood. En dood is dood. Daar is niks zinvols aan. Dat is de uiterste leegte. Het enige wat het leven zin geeft is het leven zelf. Genieten is het hoogst haalbare. 
Dit is toch een boodschap die niet direct christelijk aandoet. Christendom gaat voor het gevoel van velen toch voornamelijk over het leven na dit leven, over Jezus, de zoon van God die naar de wereld kwam om mensen te redden, over het kiezen voor Jezus waardoor je na je dood bij God in de hemel mag zijn. En natuurlijk moet je goed doen in deze wereld, maar uiteindelijk gaat het daar niet om en moet je vooral oppassen dat je niet teveel opgaat in het genieten van deze wereld. Vraag je aan een willekeurige christen waarom Jezus naar de aarde kwam, dan is de kans groot dat je als antwoord krijgt: om te sterven aan het kruis voor onze zonden, zodat ik eens bij God kan zijn.

Als Jezus begint met preken, zet hij niet zijn dood in het centrum van zijn verkondiging, maar het koninkrijk van God: “Het koninkrijk van God is nabij, bekeer je en geloof de goede boodschap” (Marcus 1:15). Zijn boodschap heeft te maken met Gods koninkrijk dat in deze wereld doorbreekt. En dat in zijn eigen persoon aanwezig is.

Als ik de eerste hoofdstukken van de evangeliën lees dan overvalt mij altijd een lenteachtig gevoel. Overal waar Koning Jezus zijn voetstappen zet breekt de zon door en bloeit het leven op. Mensen die ziek zijn worden genezen, mensen die gebonden zijn door demonen ontvangen hun leven terug, mensen die gebukt gaan onder hun zonden ontvangen vergeving, zodat ze rechtop door het leven kunnen gaan, zonder nog langer te doen alsof er niks aan de hand is.

Waar Jezus aanwezig is breekt de vreugde door. Daar wordt hartelijk gelachen. Daar is het feest. Hij wordt er door zijn strenggelovige tijdgenoten zelfs op aangesproken: maak je het niet te gek met al dat feesten met zondaren? Kan dat niet wat gematigder? Maar Jezus’ antwoord is kort en helder:
Bruiloftsgasten kunnen toch niet vasten zolang de bruidegom bij hen is? (Marc. 2:19).
Jezus trekt een spoor van leven en vreugde in het Joodse land. Wil je weten hoe Gods koninkrijk eruit ziet? Kijk naar Jezus, kijk naar de mensen om hen heen, daar wordt geleefd, genoten. Het eerste wonder dat Johannes noteert is een belangrijk signaal. Jezus verandert water in wijn (Joh. 2). Gods koninkrijk = goede wijn. Jesaja spreekt over uitgelezen gerechten en belegen wijnen (Jes. 25:6). Eten, drinken, genieten, dat lijkt toch wel verdacht veel op Prediker.

Tijdens de laatste paasmaaltijd zegt Jezus tot tweemaal toe dat brood en wijn vooruitwijzen naar het moment dat Gods koninkrijk definitief doorgebroken is. Brood en wijn verwijzen naar het feest van de toekomst. En in dát kader gaat Jezus dan spreken over zijn lijden en sterven. Brood en wijn verwijzen naar zijn leven dat Hij moet gaan geven om dat nieuwe pure leven mogelijk te maken.

Deze boodschap van het kruis is in Prediker niet zo te vinden. Maar wat er in Prediker wel heel duidelijk te vinden is, is de zinloosheid van het leven zonder de dood en opstanding van Jezus Christus. Prediker tekent heel realistisch de macht van het grote onrecht in deze wereld. Maar even realistisch tekent hij de ‘gewone’ zonden die hun weg vinden in het leven: hoogmoed, geldingsdrang, afgunst, corruptie, en de oerzonde: vergeten te leven als kind van de Schepper, vergeten te genieten. En Prediker tekent het totaal zinloze van de dood, het einde van alles.

In het lijdensevangelie zien we hoe Jezus door deze zinloosheid getroffen wordt. Zijn dood is meer dan zomaar een illustratie van de macht van het kwaad: “op de plaats waar recht gesproken wordt, heerst onrecht” (Prediker 3:16). Zijn dood is de ultieme manifestatie van het Kwaad. Het zijn de kleinmenselijke zonden van afgunst, geldingsdrang en corruptie waardoor Hij, Gods Zoon, moet sterven. En uiteindelijk loopt dat uit op de totale zinloosheid van de dood aan het kruis.

Maar juist door eraan te sterven overwint Jezus de machten van het kwaad, de zonde en de dood. Als Hij op de derde dag opstaat breekt het Leven door. De Opgestane breekt het brood in Emmaus en deelt ruimhartig brood en vis uit op een strandje in Galilea. Zijn dood en opstanding hadden als doel om het Leven weer mogelijk te maken. Om zondige mensen terug te roepen tot hun Schepper in een nieuw leven. Om onbezorgd en vrolijk, als kind van de Vader te leven in deze wereld.

De Bijbel spreekt op tal van plaatsen over het nieuwe leven dat eens volledig door zal breken als Jezus terugkomt. Dat is precies het omgekeerde van de treurnis die we lezen in Prediker 12:6. Geen kapotte waterput waardoor de weg naar het leven is afgesloten. Maar een heldere rivier die ontspringt aan de troon van God en die haar weg baant naar de zee, en waar het in de omgeving bruist van Leven. De Schepper zelf is er aanwezig (Ezechiël 47/Openbaring 22).

Vandaag lijkt de wereld weinig anders dan in de tijd van Prediker. Zo zinloos, leeg, op weg naar niks, tet kwaad te sterk, Gods plan onbegrijpelijk. Veel dingen die Prediker zegt blijven waar: probeer niet in je eentje de wereld te veranderen, het kwaad is te sterk voor jou, je gaat je eraan vertillen. Probeer niet te begrijpen waar God mee bezig is, daar krijg je hoofdpijn van. Maar leef, geniet, doe het goede, wees zelf een bron van leven voor anderen en spreek over God die schept, verlost en nieuw maakt. Niet alsof je alles begrijpt, maar wel in de wetenschap: ik leef liever als kind in de tuin van de Schepper, dan als een opgejaagd mens in de wildernis. Juist iemand die nederig met God leeft verspreidt een prachtig getuigenis.

Zo helpt Prediker ons om te zien dat dít leven verlost wordt. We hebben Prediker en trouwens ook de rest van het Oude Testament nodig om de boodschap van het evangelie op deze wereld betrokken te houden. Bonhoeffer verwoordde het zo:
Alleen wie zo houdt van het leven en de aarde, dat met het verlies hiervan alles hem verloren schijnt, mag in de opstanding der doden en een nieuwe wereld geloven.
Zo helpt Prediker ons om de zinloosheid van een wereld zonder Opgestane te doorleven. En tegelijk geeft Prediker steeds weer een klein visioen van het goede leven dat het doel van de verlossing is: eten, drinken en genieten. Onbezorgd leven, als een kind in de tuin van de Vader. 

zondag 12 oktober 2014

Prediker 12 in gewone taal

De vorige week verschenen Bijbel in gewone taal (BGT) maakte mij al enthousiast voordat ik hem uit het plastic had. Ik had al eens wat proefhoofdstukken gelezen en vond het eenvoudig en krachtig. Ik heb dan ook niet zoveel met het hoogkerkelijk dedain waarmee de BGT in bijvoorbeeld Trouw afgekraakt werd. Een hoogtepunt in de Bijbel is dat mensen het woord van God in hun eigen taal horen (Handelingen 2). Hoe meer een vertaling daaraan dienstbaar is, hoe beter.

Zelf heb ik afgelopen week de BGT op het bureau gehad bij het voorbereiden van de preek over Prediker 12. Toen viel me wel iets op. Namelijk dat de BGT wel heel veel exegese levert en soms niet meer vertaalt maar eerder een verklaring levert (al is de scheiding tussen die twee niet waterdicht). Neem bijvoorbeeld vers 3 en 4 in de BGT:
Straks ben je oud. Je handen gaan trillen en je benen gaan krom staan. je tanden vallen uit je mond. Je ogen zien niets meer. Je oren horen niet meer wat er buiten gebeurt. je stem is bijna niet meer te horen. Je hoort het geluid van de vogels niet meer. 
De NBV vertaalt deze verzen als volgt:
De dag waarop de wachter trillend voor het huis staat, de soldaten kromgebogen voortgaan, de maalsters langzaamaan verdwijnen, de vrouwen het het venster staren en een schaduw lijken. Wanneer de deuren naar de straat worden gesloten, de molen geen geluid meer maakt, het fluiten van de vogels ijl van toon wordt, wanneer hun lied versterft.
De BGT is zonder meer helder. Duidelijker ook dan de NBV. Toch ervaar ik een probleem. De BGT vertaalt hier namelijk niet, maar verklaart. Het woord wachter kán nooit met hand vertaald worden, het woord maalster kán niet met tand weergegeven worden, enzovoort. Natuurlijk weet ik dat velen de opvatting huldigen dat Prediker in deze verzen in een allegorie spreekt waarbij de wachters verwijzen naar handen en de maalsters verwijzen naar tanden. Maar dat is een exegetische opvatting, die niet perse noodzakelijk is. Het punt is dat de tekst, zoals de NBV die weergeeft, zelf een duidelijke betekenis heeft. Vanmorgen in de preek heb ik dat zo weergegeven:
Een huis waarin alle activiteit wegvalt en het leven tot stilstand komt. Er staat een oude wachter voor het huis, hij beeft als een rietje. Bedienden, ooit in de bloei van hun leven, hebben een kromme rug gekregen en slepen zich voort. Sterke vrouwen die de maalsteen ronddraaien vallen een voor een weg, net zolang tot de overgebleven vrouwen de steen niet meer rondkrijgen en er maar mee stoppen. Oudere vrouwen zitten achter het venster en kijken naar buiten, maar hun ogen vervagen, ze zien bijna niets meer, ze zijn geen schim meer van wie ze eens waren. Als de avond valt worden de deuren van het huis gesloten, omgevingsgeluiden vervagen, vogels laten in de verte hun laatste lied horen, ijl en hoog, en het is voorbij. De nacht valt… 
Vanuit de NBV is het prima mogelijk om te laten zien dat de verzen eventueel een dubbele bodem hebben. Uitleggen dat de wachter naar een hand verwijst, de maalster naar een tand, en de deuren naar de oren is eenvoudig. Maar andersom kun je vanuit de BGT vrijwel onmogelijk het oorspronkelijke beeld nog benaderen. Mijns inziens gaat de BGT hier te ver met het volgen van een bepaalde exegese en treedt er dus meer betekenisverlies op dan nodig. Dat is jammer. Ik ben eigenlijk wel benieuwd naar welke vertaalopvatting er achter deze keuze schuilgaat. Is het te verantwoorden? Wie het weet mag het zeggen.

Verder lees ik vrolijk door in de BGT, want hij leest als een trein.

Over jong zijn en oud worden - Prediker 11 en 12

Weet je wat het leven de moeite waard maakt? Zonlicht. Denk aan zo’n warme junidag, als de zon helder schijnt en alle kleuren net iets feller zijn dan normaal. De warmte dringt door tot in je botten en je krijgt energie om dingen te ondernemen, je wordt verliefd, je krijgt nieuwe inspiratie voor je werk, je voelt je jong en sterk.

Dit is de meest treffende tekening van wat jeugd is. Genieten van het leven, en zin hebben om het leven aan te pakken, nieuwe dingen op te zetten en desnoods de wereld te veranderen. En het is mooi als je die levenslust zo lang mogelijk weet vast te houden. Want er zullen nog genoeg donkere jaren komen waarin je levenslust uitdooft totdat er enkel leegte overblijft (Prediker 11:7-8).

In Prediker 12 worden die donkere jaren met grote verbeeldingskracht getekend. Het verlies van levenslust wordt vergeleken met een kille koude dag, waarop je de zon niet ziet en waar een druilerige regenbui opgevolgd wordt door nog meer wolken. Zo’n dag waarop de kilte je lichaam binnendringt en zich in je botten en geest nestelt (vers 2).   

Het volgende beeld is een huis waarin alle activiteit wegvalt en het leven tot stilstand komt. Er staat een oude wachter voor het huis, hij beeft als een rietje. Bedienden, ooit in de bloei van hun leven, hebben een kromme rug gekregen en slepen zich voort. Sterke vrouwen die de maalsteen ronddraaien vallen een voor een weg, net zolang tot de overgebleven vrouwen de steen niet meer rondkrijgen en er maar mee stoppen. Oudere vrouwen zitten achter het venster en kijken naar buiten, maar hun ogen vervagen, ze zien bijna niets meer, ze zijn geen schim meer van wie ze eens waren. Als de avond valt worden de deuren van het huis gesloten, omgevingsgeluiden vervagen, vogels laten in de verte hun laatste lied horen, ijl en hoog, en het is voorbij. De nacht valt… (vers 3 en 4).

We zien een oudere die onzeker over straat gaat. Bang voor de kleinste oneffenheid in de weg. Er
Bloeiende amandelboom, februari 2014, Sepphoris
bloeit een amandelboom, maar hij ziet die bloemenpracht niet meer als teken van de naderende lente, maar als een voorbode van de eeuwige winter. Hij lijkt nog het meest op een sprinkhaan die het springen verleerd is en zich nu traag voortsleept. Opwekkende middelen helpen niet meer, het verlangen is gedoofd. In de verte hoort hij de mensen al klagen, zijn begrafenis wordt voorbereid. Hij is op weg naar zijn eeuwig huis, hij staat met één been in het graf (vers 5).

Dan zien we een put vol water, symbool van het leven, met bovenin een wiel waar een zilveren koord overheen gelegd is, met aan dat koord een gouden schaal om water mee te putten. Op de rand van de put staat een kruik. Daar giet je straks het water in. Maar het zilveren koord breekt. De gouden schaal klettert naar beneden. Van schrik stoot je de kruik om. Het wiel breekt doormidden. Geen toegang tot het water meer. De weg naar het leven is afgesneden (vers 6).

Dit alles staat symbool voor het snelle verval van het leven. De dood doet haar intrede. Het lichaam vergaat. De levensadem keert terug naar God (vers 7).

Omdat dit je toekomstbeeld is, en het verval snel haar intrede zal doen is het zaak om nú te genieten nu je nog jong en gezond bent. Omarm het leven uitbundig. Volg je hart, gun je ogen wat ze wensen. God zal je rekenschap vragen over alles wat je in dit leven hebt gedaan. Hij zal je vragen of je genoten hebt of dat je met een zuur gezicht door het leven bent gegaan. God heeft de wereld gemaakt, hij heeft je een plek in deze wereld gegeven om het leven te vieren. Niet om enkel te werken of met een zuur gezicht je af te wenden van het goede wat er is. God wil niet dat je met je rug naar de zon toeleeft!

Afgelopen voorjaar heb ik een zandbak gekocht voor onze dochter. Maar ze heeft er niet in gespeeld. Als vader vind ik dat jammer. Al die moeite voor niks. Zie je leven als zo’n zandbak: God heeft je het leven gegeven, vergeet dan niet om te spelen. De beste tijd om dat te doen is als je jong bent en je er de kracht voor hebt. En het mooie is: als je oud en krakkemikkig wordt heb je nog prachtige herinneringen aan je jonge jaren.

Als je van het leven geniet zorgt dat voor een constructieve levenshouding. Als je geniet van je tuin zal je hem onderhouden. Als je geniet van kinderen zal het niet in je opkomen om ze te mishandelen. Als je geniet van de schepping zal je er goed voor zorgen. Als je geniet van je werk zal je de beste prestaties leveren. Genieten zit op deze manier heel dicht tegen liefhebben aan. Wie of wat je liefhebt zal je goed verzorgen. Heb lief en doe wat je wilt (Prediker 11:9).

Vaak verwarren we genieten met verdoven. Teveel drinken, je op hoge toeren rond laten draaien in attracties zodat de adrenaline door je aderen giert, dat is geen genieten maar verdoven. Daar neem je je toevlucht toe om innerlijke pijn te verdringen. Maar dat is niet de juiste manier om met verdriet om te gaan.

Beter is het om verdriet niet in je binnenste toe te laten. Als je dat wel doet dan word je te vroeg oud. Dan gaan je schouders hangen en worden je ogen dof. Verdriet en ziekte, het kan iedereen overkomen. Dat weet Prediker maar al te goed. Maar het is wel de vraag hoe je met verdriet omgaat. Je kunt van pure ellende lang op de bank blijven hangen, eindeloos tv kijken en een fles wijn leegdrinken. Dan weet je zeker dat je je de volgende dag nog ellendiger voelt. Je kunt ook je verdriet delen met God en andere mensen, zorgen dat je op tijd naar bed gaat, gezond blijft eten en regelmaat in je leven houdt. Dan zal het verdriet je niet verteren (vers 10).

Het is daarom het beste om als je jong bent aan je Schepper te denken. Dit is de enige keer dat Prediker God als Schepper aanduidt, en dat heeft een reden. Dit is niet zomaar een oproep om op jonge leeftijd in God te geloven. Maar het is een oproep om God als Schepper te erkennen. God als degene die de wereld heeft ontworpen als een prachtige tuin waarin de mens mag leven. Dat God Schepper is betekent: het leven is goed, heb daarom het leven lief. Wacht niet tot je oud bent, maar begin vandaag met God, je medemens en het leven zelf lief te hebben.

Het is niet de bedoeling dat je het leven aanbidt. Het is al helemaal niet de bedoeling dat je de jeugd aanbidt. Dan kom je teleurgesteld uit als je de jeugd voorbij bent. Aanbid de Schepper en geniet van het leven.  

Ondanks deze vreugdevolle levensaanvaarding eindigt Prediker in mineur. In de voorgaande hoofdstukken begon het vaak in mineur: “het leven is zinloos” en eindigde van daaruit in de opmerking dat je dan maar beter kunt genieten van je leven. In deze hoofdstukken is de volgorde omgedraaid: geniet nu want het leven is zo voorbij. Het genieten zelf komt daarmee in het gedrang: het is maar voor even, de toekomst is leegte.

Opnieuw lopen we tegen het gegeven aan dat Prediker niet spreekt over een leven na de dood. Ook Prediker 12:7 spreekt daar niet over.
Wanneer het stof terugkeert naar de aarde, weer wordt zoals het was, wanneer de adem van het leven weer naar God gaat, die het leven heeft gegeven.
Deze tekst spreekt niet over een ziel (levensadem) die heel bewust weer bij God is. Maar over de totale destructie van het leven. De adem verlaat het lichaam, en het lichaam verteert. Het is de directe omkering van Genesis 2:7.
Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
De totale afbraak van de mens wordt getekend. En daarom eindigt Prediker net zoals hij begon in 1:2: een briesje, een zuchtje, alles is niks…

Het leven is kort, dus geniet nu het kan. Dat is de boodschap van Prediker. Nee, Prediker bedoelt dat niet oppervlakkig. Genieten is bij hem niet hetzelfde als lang leve de lol. En hij bedoelt het ook niet nihilistisch. Hij haalt juist het geloof in de Schepper van het leven aan als reden om te genieten. Hij roept op om ondanks de leegte van de toekomst onbekommerd te genieten van het nu. Het gaat erom dat je het leven meer lief hebt dan de zin van het leven. Alleen door te leven ontdek je dat het leven zin heeft.

Toch blijft voor het gevoel van veel mensen Prediker met deze boodschap een beetje een vreemde eend in de Bijbel. Volgende week wil ik daarom ingaan op de vraag wat je nu met dit boek aan moet tegen de achtergrond van de hele Bijbel, en dan vooral het Nieuwe Testament.

Tot die tijd wil ik één ding meegeven: als van de week de zon schijnt, sta dan even stil en voel de warmte van de zon. Haal diep adem en geniet van het moment. Denk bij jezelf: ik leef! En aanvaard het leven als een geschenk van God, je Schepper. 

zondag 5 oktober 2014

Ik weet het ook niet precies - Prediker 8

Vorige keer hebben we gezien dat je een heel eind op weg bent om wijs te worden als je de wijsheid en hulp van anderen en van God aanvaardt. Prediker 8 borduurt voort op de vraag wat wijsheid nou precies is. Of beter gezegd: wie er wijs is.
Wie heeft wijsheid? Wie kent de verklaring der dingen? (vers 1).
Prediker geeft niet direct een antwoord maar doet eerst een observatie: je herkent een wijze aan zijn stralende oogopslag en milde blik. Geen doffe ogen en een vertrokken mond, maar heldere ogen en milde gelaatstrekken.

Vervolgens geeft hij twee beschrijvingen van hoe een wijs mens in het leven staat. Het eerste wat een wijs mens doet is altijd naar de koning luisteren. Dat is wel zo veilig. Want een koning heeft absoluut gezag en hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. Hem kun je maar beter niet tegen je in het harnas jagen. Hij kan volstrekt willekeurig reageren, dus zoek de problemen niet op. Een tamelijk laf advies, zo lijkt het (vers 2-5).

Toch zit er een wat diepere gedachte achter. Als je trouw hebt gezworen aan de koning tegenover God (vers 2) dan erken je dat het gezag van de koning van God komt. Een gedachte die diep in de Bijbel verankerd ligt: gezag komt van God (Rom. 13:1). God geeft gezag om orde en rust te scheppen zodat je als mens ongestoord kunt leven (1 Tim. 2:2). Daarom is het goed om dat gezag van de overheid te erkennen. Dat mensen omwille van de positie die ze innemen respect verdienen is een gedachte die in onze tijd onder druk staat. Juist het feit dat we vandaag onze eigen leiders kiezen leidt er vaak toe dat we het idee hebben dat we ze niet meer hoeven te respecteren: “wij hebben je gekozen, als je niet doet wat wij willen stemmen we je straks gewoon weer weg.” Maar iedere samenleving heeft gezag nodig dat de durf heeft om belangrijke beslissingen te nemen, zelfs al zegt de volkswil anders.

In de tweede plaats is een wijs mens voorzichtig. Voor alles wat er gebeurt is er een juiste tijd. Dat is zo. Maar het is als mens zo lastig om te zien wanneer die juiste tijd is. Consequenties van onze beslissingen vandaag kunnen we nauwelijks overzien. Het leven is onberekenbaar en grillig. Handel daarom niet al te pardoes, maar wacht het juiste moment af om dingen in je leven of deze wereld te kunnen veranderen. Wacht, om het zo te zeggen, het momentum af. Denk niet dat je het leven op ieder moment naar je hand kunt zetten (vers 6-7). Aan de andere kant is het ook niet goed om te zeggen: “ik heb geen inzicht in diepere bedoeling van het leven dus ik doe maar niks”. Juist omdat we geen inzicht in het plan van God kunnen hebben, hebben we als mensen een eigen verantwoordelijkheid om te handelen. Als je als mens handelt doe je dat niet omdat je precies weet wat God van plan is, je kunt om zo te zeggen jouw plannen niet nauwkeurig afstemmen op het grote Plan. Maar je handelt als mens binnen het raamwerk van je eigen verantwoordelijkheid, je vult je eigen plek zo goed mogelijk in: 
Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God. (Micha 6:8)
Dit doen, met beleid, op het juiste moment, dat is wijs.

Op recht en onrecht in deze wereld is verder trouwens geen peil te trekken. Een mens heeft, goed bezien, weinig macht. En de macht die hij heeft gebruikt hij om de ander te onderdrukken. Je zou verwachten dat op zo’n moment God ingrijpt om te oordelen, maar vaak lijkt het tegendeel juist waar te zijn. Mensen die slecht geleefd hebben krijgen een prachtbegrafenis in de heilige stad, maar mensen die Gods wil doen krijgen er geen eens een plekje om te leven. Juist omdat het kwaad zo gebrekkig gestraft wordt gaan mensen er vrolijk mee door. Er zijn zondaren die wel 100 keer door zondigen en ze leven lang en gelukkig. Prediker kent de orthodoxe regel: iemand die God dient leeft lang, de zondaar sterft snel. Maar hij erkent dat het er in de praktijk vaak heel anders uitziet. Dat hij eigenlijk geen flauw idee meer heeft hoe God het uitvoert: ik heb geen er verklaring voor, het is leegte (vers 8-14).

Wat voor troost heeft de wijze dan in dit leven? Opnieuw klinkt het: vreugde, eten, drinken en genieten, iedere dag die je van God krijgt (vers 15). Maar veel mensen hebben daar geen vrede mee. Ze blijven hartstochtelijk zoeken naar zin. Sommigen liggen er wakker van. Ze peinzen en piekeren over het leven, hun leven. Maar ze vinden geen zin. Het lukt ze niet. Zelfs de meest wijze lukt het niet. Niemand heeft de verklaring van de dingen… (vers 16 en 17)

Niemand kent de verklaring van de dingen, en… dat is bevrijdend! Ik weet niet alles, ik kan ook niet alles weten, ik hoef ook niet alles te weten. En geen enkel medemens, hoe intelligent ook, kan alles begrijpen. Niemand heeft de verklaring der dingen… Duizelingwekkend… De hoogste wijsheid is dat je weet dat je ook niet alles weet, dat je heel weinig weet, dat je beginneling bent en blijft.

Alles proberen te begrijpen zorgt voor een diepe frons in je voorhoofd, een verbeten trek om je mond. Zelf ben ik een denker, en in het denken ben ik een echte doorbijter. Ik wil, ik moet dingen begrijpen en ik wil ze ook nog eens helder kunnen opschrijven, zodat het liefst iedereen overtuig van mijn standpunten. Soms loop ik afwezig door het huis en dan vraagt mijn vrouw: “loop je weer te denken?” Ik heb de neiging om tot het gaatje te gaan, tot aan het muggenziften toe. Maar wat brengt het me eigenlijk als ik dat consequent volhoud? Zurigheid, het afkeuren van mensen die er anders over denken…

Wat is het dan bevrijdend als je hoort dat je helemaal niet hoeft te weten en te begrijpen. De frons in je voorhoofd trekt weg. De verbeten trek om je mond verdwijnt. Het licht in je ogen gaat aan en er komt een milde trek om je mond: “ik? Ik weet het ook niet precies.”

Het is bevrijdend om te erkennen dat je niet de laatste waarheid hebt. Dat je God niet hoeft te beoordelen en ook de ander niet. Stoppen met die zure levenshouding en beginnen met lachen. God danken dat je gewoon méns mag zijn. Vieren dat je het hoogste hebt bereikt wat je kunt bereiken: weten dat je het ook niet precies weet. Het leven vieren. Blij zijn, eten, drinken en genieten. Dat is genade! God regeert en ik mag leven!

Misschien is dit wel het diepste antwoord op de beginvraag van deze prekenserie: hoe overleef ik het leven? Weten dat God God is, en jij mens. En dat dat goed is. Dat je niet als God hoeft te zijn, thuis in alle vragen rond goed en kwaad (Gen. 3:5). Maar dat je op je eigen plek gewoon mens mag zijn. 

Prediker is niet anti-intellectueel. We hoeven niet alle scholen onmiddellijk te sluiten om te zwelgen in onwetendheid. Prediker zelf heeft opmerkelijk veel menselijke wijsheid. Maar weinig is zo bevrijdend als erkennen dat die menselijke wijsheid beperkt is. Niet in staat om God en de zin van het leven te begrijpen. Alsof een mens ooit zou kunnen opklimmen tot raadgever van God. 
Wie heeft de geest van de HEER gemeten?
Heeft iemand hem ooit raad gegeven? (Jesaja 40:13)
In Job 28 staat een gedicht over wijsheid. Het begint met de erkenning dat mensen tot ongelooflijk veel in staat zijn. Ze delven erts uit de diepste krochten van de aarde, daar waar het vuur woelt. Daar vinden ze de mooiste stenen, en goud. Technisch vernuft genoeg (Job. 28:1-11).

Maar hoe diep de mens ooit zal graven, hij zal de wijsheid niet tegenkomen. De wijsheid is ook niet te koop. De mens heeft er geen toegang toe (Job. 28:12-22). Maar God wel. Hij weet waar de wijsheid woont. Hij is de enige die de wijsheid peilde en doorgrondde (23-27). Voor de mens is er maar één weg om wijs te leven:
Ontzag voor de Heer – dat is wijsheid
Het kwaad mijden – dat is inzicht (Job. 28:28)
Wie heeft wijsheid? Degene die erkent dat hij het ook niet precies weet, die handelt uit ontzag voor God, de Enige die 100% toegang heeft tot de wijsheid. Degene die het kwaad mijdt en de verantwoordelijkheid neemt om op het juiste moment het goede te doen. En vooral ook degene die niet vergeet om te genieten en te leven.

God is God. Wij zijn mensen. Laten we blij zijn en leven.

p.s. voor deel 2 van deze preek heb ik vooral veel gehad aan A.F. Troost, Praten met Prediker. Wat mij betreft een aanrader om te lezen. 

zondag 28 september 2014

Prediker 4:7-5:6 – zie je beperktheid onder ogen en word wijs

Deze week is het de week tegen eenzaamheid. Blijkbaar is dat nodig. 30% van de mensen is weleens eenzaam. Dat heeft niet eens altijd te maken met het ontbreken van sociale contacten, maar even vaak met het gebrek aan emotionele diepgang in relaties. Je kunt in een volle kerk zitten en toch eenzaam zijn… Je kunt jaren getrouwd zijn en toch eenzaam zijn... Eenzaamheid wordt niet perse bepaald door het aantal contacten wat je hebt, maar heeft vooral te maken met het gevoel je gekend te weten.

Prediker 4:9-12 wordt vaak vrij snel betrokken op het huwelijk: “je kunt beter met z’n tweeën zijn dan alleen”, zou dan op het huwelijk slaan. Een hoeveel mensen zijn er niet in de kerk getrouwd met het drievoudig snoer: man, vrouw en God? Soms is dan de impliciete gedachte dat mensen die niet gehuwd zijn per definitie eenzamer zouden zijn dan gehuwden. En dat is nog maar de grote vraag…

Prediker 4 spreekt niet over het huwelijk maar over alle vormen van menselijk gezelschap. En wel vooral het gezelschap van een goede vriend op de werkvloer. Er zijn mensen die zo teleurgesteld zijn in anderen dat ze zich zoveel mogelijk terugtrekken op zichzelf. Zelfgekozen eenzaamheid. Werken, werken, werken, geen vrienden, geen verwanten, geen tijd om te leven. Maar er komt het moment dat zo iemand bij zichzelf gaat denken: “waar doe ik het allemaal voor?” Je proeft de leegte…

Prediker constateert nuchter: dan kun je maar beter met een vriend samen op werken, dan doe je alles wat je doet in elk geval nog voor die ene ander én het levert vaak nog meer op ook. Als je een ongeluk krijgt is er in elk geval iemand in de buurt om je te helpen en als je vanwege je werk eens buiten moet slapen heb je ook nog wat aan elkaars lichaamswarmte, en je kunt je jassen op elkaar leggen voor een dubbel dekbed. En mocht je slachtoffer worden van een roofoverval, dan maak je met z’n tweeën of drieën veel meer kans. Samen sta je sterk.

Denk niet dat je het leven in je eentje aankunt. Elk mens heeft anderen nodig. Alleen ben je maar zo beperkt. Deze week hoorde ik in het kader van de week tegen eenzaamheid de volgende uitspraak: wat zon is voor planten is aandacht voor mensen. Van echte aandacht groei je, zonder aandacht kwijn je weg. Helaas is dit warme menselijke contact niet af te dwingen. Zeker diepgaande contacten liggen niet zomaar voor het oprapen. Als je zulke contacten hebt, koester ze! En geef aandacht en warmte aan mensen van wie je denkt dat ze het kunnen gebruiken.

Samen sta je sterk: dat geldt ook voor koningen. Wat heb je aan een oude koning die niet openstaat voor tegenspraak of advies? Dan beter een jongeman van lage afkomst die wel wil luisteren. Openstaan voor anderen levert meer op dan eigenwijsheid.

Wees bescheiden genoeg om hulp, advies en kritiek van anderen te aanvaarden. Juist als je een wat hogere positie hebt en de tegenspraak van ondergeschikten moet komen. Hoe hoog je ook klimt op de maatschappelijke ladder, hoeveel je ook weet, je blijft als mens altijd beperkt en je hebt je blinde vlekken. Aanvaard daarin de hulp en wijsheid van anderen. Op het moment dat je jezelf boven alle kritiek verheft gaat het mis.

Prediker vertelt een kort verhaal: Er was eens een arme jongen. Vastgezet door een oude dwaze koning die dacht met politiek geweld zijn positie te kunnen handhaven. Maar de jongen komt op een dag vrij en volgt de oude koning op. Het hele rijk is opgetogen. Mensen dansen op de straten. Vol bewondering wordt over hem gesproken: “nu is er een nieuw tijdperk aangebroken, vrede, veiligheid en voorspoed”. Maar ook deze jongen zal ooit oud en verguisd worden.

Mensen houden van verandering. Bij een regeringswissel verwachten mensen altijd veel van de nieuweling. Denk alleen maar aan de bijna Messiaanse verwachtingen die de Amerikanen hadden van Obama: een nieuw tijdperk, veranderingen. Maar iedere leider is een mens en maakt fouten. En het moment dat je al weer oud nieuws bent komt soms heel snel. Volksgunst is grillig. Dat maakt de positie van iedere leider wankel. En geen mens kan er op lange termijn aan voldoen. Van een voetstuk is maar één ding zeker: je valt er vroeger of later af. Daarom kun je er maar beter niet op gaan staan.

Menselijke leiders vallen maar Gods gezag is onaantastbaar. Daarom is het van groot belang op welke manier je God tegemoet treedt.

Prediker ziet het gebeuren: mensen die in drommen naar de tempel gaan. Ze staan te dringen om een offer te brengen. Maar ze hebben niet eens nagedacht over de grootheid van God en over hun eigen zonde. Ze offeren, en ondertussen richten ze met hun levens kwaad aan. Ze offeren om de stem van God niet te horen. Hun offervaardigheid legt God het zwijgen op. Dan kun je beter naar de tempel gaan om te luisteren; te horen wat Gód te zeggen heeft via het onderwijs dat de priesters geven.  

Maar veel mensen zijn helemaal geen goede luisteraars. Ze praten te snel, te veel en vooral over zichzelf. In het gewone leven kun je dat elkaar nog wel vergeven. Maar wat als mensen nu in hun gebed ook teveel praten? Voor je het weet ben je in plaats van aan het bidden een beetje voor de vuist weg tegen God aan het keuvelen. Prediker zegt: bedenk waar je mee bezig bent! God is in de hemel, jij op aarde. Wees daarom spaarzaam met je woorden. Want zoals je gaat dromen als je teveel bezigheden hebt, zo ga je vanzelf onzin praten als je teveel woorden gebruikt.

Geen storender onzin dan loze beloften. Je herinnert je misschien nog de 1000 euro van Rutte. Je voelt van tevoren op je klompen aan dat hij hem niet gaat nakomen. In de tijd van de Bijbel konden mensen geloften doen. Dat was een niet-verplichte belofte aan God. Vaak als een soort tegenprestatie: als u… dan ik… een bekend voorbeeld is Hanna: als u mij een zoon geeft, dan geef ik hem voor zijn hele leven aan u. Het risico is dat mensen allerlei soorten geloften richting God afleggen, zonder er al teveel over na te denken. Ik denk aan Jefta die tegen God zei: als u mij de oorlog laat winnen, dan offer ik u het eerste wat mij uit mijn huis tegemoet komt. En dat eerste was… zijn dochtertje…

Jefta kwam die gelofte na, maar de meeste mensen zouden de onderhandelingen opnieuw in zijn gegaan: sorry, het was helemaal fout van me, zo had ik het niet bedoeld. Tja, wat moet God daar nu van denken? Je gebruikt beloften om iets van God gedaan te krijgen, maar onder jouw deel uitkomen met een smoes? Dat lijkt verdacht veel op manipulatie. God heeft niks met dwazen! Denk daarom liever goed na voordat je een gelofte doet en doe ze anders beter niet! Lege woorden zijn er genoeg. Laat die van jou vervuld zijn van ontzag voor God. Hij is groot, jij bent klein. Hij is de allerhoogste Wijsheid, jij bent zo beperkt in wat je kunt. Zijn wijsheid geeft richting aan het leven.

Prediker is zich heel erg bewust van de grote afstand tussen God en mens. Prediker 5:1: “God is in de hemel en jij bent op de aarde”, is volgens mij zelfs de kerntekst uit het boek. Maar geldt dat vandaag nog wel? Is God sinds de komst van Jezus niet veel dichterbij gekomen? En is bidden niet gewoon alles tegen God zeggen?

Ja! Jezus brengt God zelfs zo dichtbij dat Hij ons de Vadernaam op de lippen legt. De Eeuwige, jouw Vader… Je mag je gebed er zelfs mee beginnen: Onze Vader…

Maar tegelijk zegt Jezus in het Bijbelgedeelte waar Hij het meest over de Vaderschap zegt precies hetzelfde over bidden als Prediker (de bergrede in Mat. 5-7). Dat is al te zien als Jezus zijn Vader introduceert als hemelse Vader (Mat. 5:16). En we bidden tot “Onze Vader in de hemel”. Er is en blijft een groot verschil tussen God en mens.

Ook waarschuwt Jezus ervoor dat je niet teveel zegt als je bidt (Mat. 6:7): “Gebruik niet teveel woorden, Vader weet immers wel wat je nodig hebt, Hij weet het zelfs al voordat je het vraagt”. Veel woorden gebruiken en dan denken dat God je om die reden verhoort is manipulatie.

Om dezelfde reden zegt Jezus zelfs dat je niet alleen terughoudend moet zijn met geloften en eden, maar dat je het zelfs helemaal niet moet doen (Mat. 5:33-34). Voor je het weet heb je Gods naam gekoppeld aan jouw loze beloftes. Wees liever gewoon eerlijk en doe wat je zegt! Beter dan teveel aan het woord zijn kun je naar God luisteren. Jezus eindigt zijn preek over Gods Vaderschap dan ook met een dringende oproep om niet zomaar ‘Heer, Heer’ te zeggen, maar luisteren naar het nieuwe onderwijs dat God via zijn eigen Zoon geeft, en dat dan vervolgens ook in de praktijk te brengen (Mat. 7:21-27).

Een bescheiden houding: dat is het element dat deze drie losse stukjes uit Prediker 4 en 5 met elkaar verbindt. Erken je beperktheid. Aanvaard de hulp en wijsheid van een ander, zelfs als die ander ondergeschikt is aan jou. Luister naar God. Dan ben je een heel eind op weg om wijs te worden.

zondag 21 september 2014

Prediker 3:16-4:6 – een handvol rust in een wereld vol onrecht

Op 22 januari dit jaar pleegde een medewerker van de Nederlandse Zorgautoriteit zelfmoord. Arthur Gotlieb, volgens ingewijden een toegewijde, intelligente, onkreukbare werknemer. Hij had misstanden binnen zijn organisatie aangekaart maar dat werd hem niet in dank afgenomen. En zo werd hij weggepest door zijn superieuren. Tot hij geen andere mogelijkheid meer zag dan zichzelf van het leven te beroven. Groot onrecht, op een plek waar je het niet verwacht.

Dit soort onrecht duikt overal op. Misbruik van Poolse werknemers, de top van een organisatie die zichzelf verrijkt ten koste van de werknemers… Goedwillende mensen zijn het slachtoffer.
Dit heb ik ook nog gezien onder de zon: Een plek van recht, daar was onrecht, een plek van gerechtigheid, daar was onrecht. (Prediker 3:16).
Ook wat dit betreft is er dus niets nieuws onder de zon. En het brengt Prediker tot twee bespiegelingen die hij gewoon naast elkaar zet:

De eerste is in onze beleving orthodox: God zal recht doen. Er gebeurt van alles onder de zon, recht en onrecht. Maar God zal dat onrecht niet zomaar laten passeren. Rechtvaardigen en goddelozen zal hij aan zijn oordeel onderwerpen (3:17).

De tweede bespiegeling komt een stuk onorthodoxer over: een mens is gelijk aan een dier (3:18). Hij deelt in dezelfde levensadem als de dieren, en als de mens sterft, is hij – net als een dier – dood. En dood is dood. Mogelijk was de Prediker al bekend met Griekse speculaties over de onsterfelijkheid van de menselijke ziel. De ziel die na de dood bevrijd wordt uit het lichaam en dan pas aan het échte leven begint. Een opvatting waarmee de dood iets positiefs zou zijn. Prediker heeft er niks mee. Als een volleerd agnost verwijst hij dat soort speculaties naar de prullenbak: “We weten het niet”.

Op het eerste gezicht staat deze bespiegeling los van Predikers gedachten over het onrecht in de wereld. Sterker nog, als de dood inderdaad het einde is, hoe kunnen de goddelozen dan berecht worden? Dat het toch iets anders ligt zien we als we goed kijken naar het taalgebruik van Prediker: “Alles is uit stof ontstaan en alles keert terug tot stof” (3:20). Dat is taal die direct herinnert aan Genesis 3, waar God tegen Adam zegt: “stof ben je en tot stof keer je terug” (Gen. 3:19). Als Prediker het over de mens heeft, heeft hij het ook steeds over de ben-adam, zoon van de mens.

In Genesis 3 is de dood het oordeel over de zonde. Maar wel op een heel specifieke manier. Als Adam van de boom heeft gegeten, en daarmee toegang heeft gekregen tot kennis van goed en kwaad en zo aan God gelijk is geworden, neemt God een noodmaatregel: Hij snijdt de weg naar de levensboom af (Gen. 3:22). Want stel je voor dat de gecorrumpeerde mens voor altijd zou leven, de ramp zou niet te overzien zijn. Zo bezien is de dood van de mens een genadige maatregel. Het onrecht kan niet ongelimiteerd doorwoekeren. Onrecht heeft een grens, en die grens is de dood.

Overigens staat Prediker met zijn dood-is-dood niet alleen in het Oude Testament. In het grootste deel van het OT is er onwetendheid over een vorm van voortbestaan na de dood. Daarom hebben psalmdichters steeds de neiging om zicht tegen een naderende dood te verzetten: “want de doden noemen uw naam niet meer, HEER” (Psalm 6:6). En daarom hoopt de dichter van Psalm 27 de goedheid van de HEER nog te mogen zien in het land der levenden. Als de dood het einde is, wordt het leven nu belangrijker. Dat is precies wat Prediker in 3:22 zegt: "je weet niet wat er na je dood komt, je kunt daarom beter vreugde putten uit alles wat je nu onderneemt".

Maar goed, Prediker voelt zelf wel aan dat hij daarmee weer zijn stokpaardje gaat berijden, maar hij is nog niet uitgepraat over het onrecht. Dus gaat hij terug naar zijn onderwerp en vestigt zijn aandacht op de onderdrukking in de wereld en de tranen die dat met zich meebrengt. Tranen die raken. Tranen die we maar al te goed herkennen als we de beelden zien: de rook van een explosie, hulpverleners die doden en gewonden onder het puin vandaan halen, mannen, vrouwen en kinderen die met paniek in de ogen om hulp roepen. Je zit machteloos voor de TV, je zou wel willen helpen, maar je weet niet hoe. Je maakt maar weer wat over naar een goed doel, maar je weet al: de hulp die geboden wordt is te weinig, te laat. De terroristen zijn te goed bewapend en onderdrukken mensen met harde hand. Totale wanorde en groot onrecht. Goedwillenden worden altijd weer tegengehouden door slechte mensen (4:1).

Deze sombere gedachten brengt de Prediker tot een opmerkelijke felicitatie. Hij feliciteert de doden. Zij zijn gelukkiger dan de levenden. Zij hoeven al deze narigheid tenminste niet meer aan te zien. En dan is een ongeborene nog beter af, die heeft tenminste nog geen flauw idee van al het onrecht in de wereld. We horen hier een echo uit hoofdstuk 1:18: wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart. 

Deze gedachten brengen Prediker tot nóg een bespiegeling over de mens. Al die onderdrukking in de wereld hoeft je niet te verbazen, want mensen worden gedreven door afgunst. De grootste successen die door mensen behaald worden komen hieruit voort: beter willen zijn dan de ander. Het leven zit vol met afgunst en jaloezie. En ik herken het wel. Ik lever graag goede preken. En als ik hoor over een ander die beter preekt dan ik, voel ik soms een steek van jaloezie. En daardoor leg ik me nog meer toe op het maken van goede preken. En ik denk maar zo dat veel meer mensen last hebben van dit soort gevoelens.

Als je dit soort gevoelens bij jezelf niet onderkent dan ga je in het gunstigste geval veel te hard werken. Maar het kan ook leiden tot elkaar grondig dwarszitten, ellenbogenwerk. Of in het ergste geval leidt het tot grof onrecht… En als het nou nog ergens toe leidde, maar het is allemaal lucht en najagen van wind…

Niks doen is trouwens niet het alternatief. Niks doen, daar word je lui van, en traag. Als je agenda te lang leeg is, gaat vanzelf het tempo eruit. Als je niks te doen hebt, kwijn je langzaam weg.

Daarom adviseert Prediker ons een handvol rust. Niet te hard werken, maar ook niet luieren. Niet alleen maar rennen en rennen om te bereiken wat je wilt, en er dan achter te komen dat je aan het eind met twee vuisten vol lucht staat, maar ook eens stilstaan en op adem komen.

Rust staat trouwens niet eens persé tegenover werken. Je kunt stilstaan en toch heel rusteloos zijn. Je bent op vakantie, maar komt niet tot rust. Het gevoel dat je nog zoveel moet doen. Onrustig tot op het bot. Aan de andere kant kun je werken en toch rustig zijn, omdat je geniet van je werk en vreugde put uit wat je onderneemt (3:22). Rust is niet het tegenovergestelde van werk, maar van stress. Niet hijgen maar ademen…

Maar wat heeft een wereld, geteisterd door onrecht, er nu aan dat ik rustig ademhaal? Maak ik daarmee de wereld tot een betere plek? Job was een mens, geteisterd door het leven. En in Job 36:16 houdt zijn jonge vriend Elihu hem een opmerkelijk visioen voor.
Ook jou lokte Hij weg uit het gevaar dat je benauwde, naar een plaats waar je vrij kon ademhalen, een rustige tafel, vol vette spijzen.
Job, opgejaagd en gekweld door het leven, krijgt een plaats om bij te komen, ademruimte, een tafel waar hij rustig kan zitten om te eten. Deze manier van spreken doet me denken aan een stukje dat ik onlangs in de krant las. Van een man die in het huis van zijn oude buurvrouw ruimte vond om op adem te komen.
Als je haar huis binnenkwam, voelde je dat je geaccepteerd werd zoals je bent. Je kon je rustig terugtrekken en iets gaan lezen. Je kon met haar praten. Je kon een spelletje doen. Je kon onbeperkt door het huis lopen en in het schuurtje achter het huis rondscharrelen. Altijd was er koffie in de keuken. Het was opgeruimd en schoon. Er heerste rust, orde en regelmaat. Er gebeurde eigenlijk niet veel als je er was. Je was er gewoon. En zij was er gewoon. Dat was alles.  (ND 12 september)
Een ander helpen om op adem te komen. Dat is al heel wat in een wereld vol onrecht…

Een rustige tafel, vol vette spijzen. Vandaag vieren we avondmaal. Er staat brood op tafel: het resultaat van zaaien, maaien, dorsen, malen, kneden en bakken. Na een seizoen van zwoegen genieten van het resultaat, van het volbrachte werk, gesymboliseerd door het brood. Het brood wordt gedeeld door Jezus. Ieder een handvol. Hij zegt erbij: “dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt”. Daarmee geeft Jezus een nieuwe betekenis aan het brood. We delen in het avondmaal niet het resultaat van ons eigen zwoegen, maar het resultaat van Zijn zwoegen. We mogen rusten in Zijn volbrachte werk. Zijn lijden voor ons, voor deze wereld, een lijden waarin Hij ook het leed van deze wereld droeg. En vanuit die rust mogen we aan het werk in deze wereld. 

Het joodse Pesach is het feest aan het begin van de oogst. De eerste broden zijn gehaast gebakken, nog ongerezen. Een handvol rust. Daarna weer aan het werk, er is nog meer oogst binnen te halen. 

Jezus zelf rust niet meer totdat het koninkrijk van God gekomen is (Luc. 22:16). En juist omdat Hij vandaag nog werkt mogen wij even rusten. Jezus zoekt geen overspannen volgelingen, maar biedt ze op zijn tijd een handvol rust. Avondmaal, op adem komen bij Jezus, de rust bij Hem vinden. En vanuit die innerlijke rust zelf een ander helpen om op adem te komen. Een handvol rust in een wereld vol onrecht. 

zondag 31 augustus 2014

Prediker 3:1-15 - leef in het nu en heb ontzag voor God

De generatie van mijn ouders en mijn generatie zijn misschien wel de eerste generaties in de geschiedenis die zoveel welvaart hebben gekend. En daarmee is de kans voor het eerst in de geschiedenis heel groot dat je in de pakweg eerste 30 jaar van je leven nauwelijks tegenslag kent. Dat zal niet voor iedereen gelden, maar als ik naar mezelf en velen in mijn omgeving kijk, klopt het wel aardig. Mijn wieg stond in een welvarend land, ik ben probleemloos door school en studie heengerold, heb snel een plek kunnen vinden om te werken en ik heb een mooi gezinnetje. Hoe anders was dat in tijden dat de kindersterfte nog heel hoog was of er een grote wereldoorlog woedde. Ik zie het als een grote zegen. Tegelijk heeft het ook een zeker risico in zich. Want, als je alleen maar voorspoed hebt gekend, hoe ga je dan reageren als er groot verdriet in je leven komt? Kun je het handelen? En wat zal het met je geloof doen?

Prediker is realistisch. In een wereldberoemd gedicht tekent hij het leven zoals het is (Prediker 3:1-8). Hij rangschikt de woorden zo dat er een prachtig mozaïek van het leven ontstaat. In scherpe tegenstellingen wordt de volheid maar ook de dubbelheid van het leven neergezet. En de boodschap is: dit ga je allemaal in meer of mindere mate meemaken in het leven, maar wanneer en hoe? Dat weet je niet. Het leven is een avontuur waarin willekeur regeert en waar je als mens geen controle over hebt. Of zoals Prediker zegt: “Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen?” (vers 9). Je kunt zwoegen wat je wilt, maar je organiseert je eigen geluk of ongeluk niet. 

Als mens heb je wel inzicht in de tijd (vers 11). Daarin ben je meer dan de dieren. Voor een dier is het altijd nu. Als mens ben je je bewust van verleden en toekomst. Als mens kun je nadenken en plannen maken. Dat wel, maar verder heb je er weinig controle over. Als ik terugkijk in mijn leven heb ik heel veel keuzes bewust gemaakt, de keuze om te trouwen, een opleiding te volgen, om predikant te worden. Maar achteraf heb ik bij al die keuzes moeten constateren: ik had geen idee hoe het in werkelijkheid zou zijn. Hoe bewust ik ook leef, in zekere zin overkomt het leven me gewoon.

De verklaring van Prediker daarvoor is eenvoudig: God legt het mozaïek van het leven: “Hij heeft alles wat er is een goede plek in de tijd gegeven (vers 11). En God doet dat voor altijd. Daar kun je als mens niks aan toevoegen of van af doen” (vers 14). Als mens hebben we daar wel enig inzicht in, maar we missen het overzicht: “De mens kan het werk van God niet van begin tot eind doorgronden” (vers 11). Gods werk proberen te doorgronden levert in het gunstigste geval hoofdpijn op en in het ernstigste geval veel verdriet en frustratie: “het is een kwelling, die de mens door God wordt opgelegd” (vers 10).

Daarom kun je maar beter niet teveel piekeren en genieten van het leven. Genieten betekent vooral: in het nu leven. Als je helemaal opgaat in een goed gesprek, een heerlijke maaltijd, een prachtige wandeling, het lezen van een boek, of je dagelijks werk en je vergeet letterlijk de tijd, dan zeg je aan het eind van de dag: ik heb genoten. Niks is zo funest als op een goede dag denken aan de kwade dagen die gaan komen.
Bezie het werk van God: wie maakt recht wat hij krom heeft gemaakt? Geniet dus op de goede dagen van het goede, maar zie op de slechte dagen in dat God naast de goede ook de slechte dagen heeft gemaakt. Geen mens kan in de toekomst zien. (Prediker 7:13 en 14).
Wij veranderen Gods werk niet, zegt Prediker hier. En we kunnen bovendien niet in de toekomst zien. Geniet daarom op je goede dagen van het goede en leef niet altijd met je neus in de toekomst.

In de Bijbel wordt op meerdere plekken het lot van de rijke dwaas getekend. Een mens die altijd maar met zijn neus in de toekomst leeft en bezig is met meer en groter. In Prediker vinden we de volgende beschrijving van zo’n man: 
Het is, dat heb ik ingezien, een trieste zaak onder de zon, en voor de mens een zware last: God geeft iemand rijkdom, bezittingen en aanzien; er ontbreekt hem in zijn leven niets van wat hij zich gewenst heeft, maar God staat niet toe dat hij ervan geniet. Dat laat hij een vreemde doen. Leegte is het, een ellendige en trieste zaak. Zo iemand zou wel honderd kinderen kunnen krijgen en wel jaren kunnen leven, vele jaren lang, maar als zijn dorst naar rijkdom nooit gelest wordt en hem nog niet eens een graf rest, dan – zeg ik – is een doodgeboren kind nog beter af (Prediker 6:1-3)
Hier wordt in treffende bewoordingen de homo economicus getekend: Een persoon die allen gericht is op geld, rijkdom en winstmaximalisatie. Een wandelende rekenmachine die geen andere emotie kent dan begeerte. Het oordeel van Prediker is hard: een doodgeboren kind is beter af. Als je zo geleefd hebt, had je er beter niet kunnen zijn. Je bent er geweest, maar hebt niet geleefd.

Jezus geeft in Lucas 12 zijn eigen versie van dit verhaal. Een man die zijn hele leven hard gewerkt heeft, en zoveel verdiend heeft dat hij nu eindelijk kan gaan genieten. Het enige wat hij nog hoeft te doen is nieuwe schuren bouwen om zijn grote oogst in op te slaan. Maar die nacht sterft hij en heeft niks aan zijn schatten. “Zo”, zegt Jezus: “vergaat het iemand die schatten verzamelt voor zichzelf, maar niet rijk is bij God.”

Dit rijk zijn bij God komt in Prediker 3 in een andere vorm naar voren. In vers 14 spreekt Prediker over ontzag voor God, dat wat we vroeger de vreze des Heren noemden. Het grote verschil tussen God en mens: God die alles een goede plek in de tijd geeft en de mens die dat allemaal niet kan bevatten, kan leiden tot hoofdpijn en frustratie, maar ook tot ontzag, eerbied en zelfs lofprijzing. En dat laatste is de bedoeling: “God doet het zo opdat wij ontzag voor Hem hebben”. Juist als je rijk bent in God en leeft in ontzag voor Hem die alles bestuurt en leidt, kun je leven bij de dag en genieten van het goede dat Hij je toebedeelt (5:18).

Maar het moeilijke is dat volgens Prediker ook het slechte uit de hand van God komt. Ook al die slechte helften uit de tegenstellingen van Prediker heeft God een plek gegeven in de tijd. En hij zegt in 7:14 “zie op de slechte dagen in dat God naast de goede ook de slechte dagen gemaakt heeft”. Dat hele prachtige mozaïek van het leven, is dat niet een gruwelijk spel dat God met ons speelt? Een vraag die des te harder gaat branden als we kijken naar onze wereld waarin vooral de slechte dagen toch wel heel prominent aanwezig lijken te zijn.

Geen mens kan hier het laatste bevredigende antwoord op geven. Toch zien we dat mensen hier op heel verschillende manieren op reageren. Sommige mensen die de slechte kant van het leven meemaken roepen tot God om hulp. In de psalmen komen we het vaak mensen tegen die schreeuwen: “Waarom, God?” of: “Hoe lang nog HEER?” Hier proef ik een houding in van: “Heer, ik geloof dat u goed bent, maar ik snap helemaal niks meer van U!” God niet meer begrijpen, maar toch blijven geloven dat God goed is.

Een heel andere houding vinden we bij mensen die niet meer in God geloven, maar Hem toch ter verantwoording roepen. Er gebeurt een ramp en een seculiere krant kopt: "Waar was God?" Of in een talkshow wordt onderkoeld besproken wat God allemaal beter zou kunnen doen. Er wordt gepraat over God alsof Hij er niet bij is. In het echte leven noemen we dat roddel. Mensen oordelen over de Eeuwige terwijl ze geloven dat Hij er niet bij is. Ik merk dan vaak dat mijn haren recht overeind gaan staan en heb dan sterk de neiging om God te gaan verdedigen. Maar die neiging kun je beter leren bedwingen. Als het waar is wat Prediker zegt: “de mens kan het werk van God niet van begin tot eind doorgronden”, dan kan en hoeft een mens God niet te gaan verdedigen. Prediker roept ons op om voor het geheim te blijven staan en ondertussen ontzag voor God te hebben.

Moet je dan maar helemaal zonder antwoord blijven leven? Voor mij wordt het antwoord op deze levensvraag belichaamd door Jezus Christus, Zoon van God. Hij leefde in deze wereld en maakte het leven in al zijn dubbelheid mee. Hij is geboren, kende verdriet en geluk, had lief en werd gehaat, en werd uiteindelijk vertrapt door mensen. Hij heeft het menselijk leven in al haar diversiteit doorleefd en is er uiteindelijk aan ten onder gegaan. In Christus heeft God zelf aan het leven geleden en heeft op die manier de wereld gered. Als de wereld enkel een gruwelijk spel van God zou zijn, dan is niet te verklaren dat God zelf zijn eigen Zoon zou geven om de wereld te redden. Daar is die ingreep veel te ernstig voor. 

Niet dat ik het begrijp, maar ik blijf geloven in een goede God. En ik hoop dat dat geloof het houdt als ik de moeilijke kanten van het leven zelf ga meemaken.

Het echte leven begint met ontzag voor God, die mijn tijden in Zijn hand houdt. Dat kan helpen om het moeilijke van het leven te aanvaarden. Én dat kan helpen om het goede van het leven als geschenk te aanvaarden.

zondag 17 augustus 2014

Prediker 1:12-2:26 – een leeg leven en genieten als genade

Als ik als mens niet aan de knoppen van mijn leven zit, maar onderworpen ben aan wat er gebeurt, als mijn korte leven zich afspeelt onder de zon, beperkt en klein, hoe kan ik dan mijn leven het beste invullen? Met de woorden van Prediker: “Wat kan een mens het beste doen, dat luttel aantal levensdagen dat hij doorbrengt onder de zon?” (2:3).

Om daarachter te komen onderneemt Prediker een gedachtenexperiment. Stel nu dat je alle mogelijkheden van de wereld tot je beschikking hebt: eindeloze wijsheid, het vermogen om onbeperkt feest te vieren, maar ook alle mogelijke creatieve vermogens en ook nog eens rijkdom. Kortom: stel dat je de grootste koning ooit bent. En ook nog eens over het volk van God in de stad van God. Dan heb je in elk geval ruimschoots de mogelijkheden om uit te vinden wat een mens het beste kan doen. Want als Jan modaal tot de conclusie komt dat zijn gezwoeg zinloos is, geloven we dat wel. Maar als een koning het zegt… Een koning: de persoon die maar net onder God staat…

Het eerste wat Prediker uitprobeert is het leven als nieuwsjunk. Overal zijn oor te luisteren leggen, op de hoogte zijn van het laatste nieuws, maar ook genoeg tijd nemen om de achtergronden van wat er gebeurt te doorgronden en dat alles om de wereld beter te begrijpen. Want kennis is macht, en misschien maakt kennis wel gelukkig. Maar hij ervaart het als een kwelling. Het enige wat hij mensen ziet doen is rennen en rennen, en dan hebben ze te pakken wat ze willen en blijkt het lucht te zijn, najagen van wind. “Hoe meer ik wist, hoe verdrietiger ik werd”, zegt hij. En ik begrijp het wel. De afgelopen weken heb ik veel gelezen en gehoord over de situatie in het Midden Oosten. Daardoor ben ik iets meer gaan begrijpen van de achtergronden van de huidige conflicten. Maar hoe meer ik weet, hoe meer ik zie hoe ongelooflijk complex het is, hoe meer ik eraan twijfel of er ooit een oplossing gevonden gaat worden. “Wat krom is maken wij niet recht, en wat er niet is dat is er niet.” En ondertussen sterven er mensen, iedere dag weer. Ik had het liever niet geweten. Kennis is geen macht, kennis is verdriet. Zalig de onwetenden (1:13-18).

Dus, zo denkt Prediker, dan maar een andere weg uitproberen: me vol laten lopen en alles vergeten. Bewust het oppervlakkige plezier opzoeken, genotsmiddelen gebruiken, en lachen en lachen tot je niet meer bijkomt. Maar het lukt hem niet. Prediker observeert zichzelf en hoort zichzelf lachen: een holle, vreugdeloze lach. Het leidt nergens toe. Het is leeg. Wat andere mensen wel lukt: losgaan en genieten, hij kan zich niet voorstellen dat hij er ooit echte vreugde in vindt (2:1-3).

Dan stort hij zich maar op zijn werk. En hij is er goed in. Hij heeft talent en een enorme werkkracht. Hij bouwt paleizen in een parkachtig landschap dat hijzelf ontwerpt. Heeft geld genoeg om spullen en slaven te kopen. Niet van het mindere soort, maar slaven in de kracht van hun leven die zich ook nog eens voortplanten. En hij heeft ook nog eens een neus voor mooie muziek en mooie vrouwen. Prachtig! Hij heeft in zijn leven maar één regel en dat is: geen regels, alles wat ik wil doe ik. En dit keer werkt het. Hij geniet intens van wat hij heeft (2:4-10).

Tot op een avond; na een heerlijke maaltijd zit hij nog met een glaasje wijn voor een van zijn paleizen en hij komt eindelijk eens tot stilstand en gaat nadenken. Hij mijmert wat over de wijze en dwaze mensen die hij heeft leren kennen en ineens gaat hij zich zorgen maken over zijn opvolging: “stel dat ik alles achter moet laten aan zo’n dwaas?” (2:11-12).

Want zijn eigen wijsheid heeft hem toch wel ergens gebracht hé. Het heeft zo z’n voordelen om een beetje je verstand te gebruiken. Iemand die wijs is heeft tenminste ogen in zijn hoofd, maar een dwaas rommelt maar een beetje door het leven en ziet niks. Verder maakt het eigenlijk niet zo gek veel uit. Het leven is onberekenbaar en geeft wijzen en dwazen even veel (on)geluk. En beiden sterven ze en worden ze vergeten. Waarom dan zo je best gedaan om wijs te zijn? Nou ja, het heeft in élk geval rijkdom opgeleverd (2:13-16).

Ja, dat zal wel. Maar wat heb je daaraan als je niet weet aan wie je het nalaat? Straks is het een dwaas, een leegloper, een verre achterneef die zich op een slimme manier in je bedrijf heeft weten in te kopen. Straks is alles voor niks geweest… Het leven gaat de Prediker tegenstaan. Waarom zo hard werken dat het pijn doet? Waarom je zo inzetten dat je er ’s nachts niet van kunt slapen? Zijn gedachten drijven hem tot wanhoop. Heeft hij zich dan toch zijn hele leven beziggehouden met het najagen van wind? Hij wordt er bijna depressief van (2:17-23).

Maar wat dan? Veel weten maakt me verdrietig, zomaar plezier maken lukt me niet en hard werken is zinloos. Wat kan ik dan het beste doen, dat luttel aantal levensdagen die ik doorbreng onder de hemel?

“Het beste wat je kunt doen is eten, drinken en genieten in al je gezwoeg.” Je erbij neerleggen dat het leven zo is en er het beste van maken. Een leven waarin je ondanks je moeite en zorgen vederlicht door het leven gaat. Niet iedereen kan dat. Sommige mensen hebben een opgeruimde geest, anderen zijn zwaarmoedig aangelegd. “Het vermogen om te genieten is in de hand van God”, aldus Prediker. Genieten is een geschenk van God. Weten hoe het leven is en toch ogen die van vreugde stralen (2:24-26).

Het gaat bij dit genieten niet om het gewrongen genieten uit 2:1-3. Daar wordt het leven beschreven waarbij genieten een soort elfde gebod is: “Gij zult genieten”. Een genieten waarbij mensen zich van vakantie naar vakantie, van kick naar kick voortslepen. Dat genieten waarbij mensen van hun huis hun minipaleis maken om hun ongeluk te maskeren. Dat rusteloze genieten.

Nee, het gaat hier om levensvreugde. Dat je ’s ochtends wakker wordt en zin hebt om te beginnen aan de dag. Dat je ogen open staan om de zon te zien schijnen. Met vreugde je brood eten, vrolijk wijn drinken, vrolijke kleren aan, genieten, omdat God je ziet en het je gunt, omdat God geniet van jouw genieten (Prediker 9:7-9).

Iedereen laat uiteindelijk alles achter waarvoor hij of zij geleefd heeft. Dat is nu eenmaal een feit. Maar de één kon ervan genieten, en de ander bleef rusteloos bezig met spullen verzamelen, hij rende achter de wind aan.

Het verschil tussen die beiden wordt door Prediker getekend als een verschil in de verhouding tot God. De mens die Hem behaagt krijgt vreugde (2:26). Veel meer zegt Prediker er niet over. Maar ik moet bij dit gedeelte constant denken aan Matteus 6:25-34. Daar zegt Jezus dat je zorgen maken zinloos is, je kunt er nog geen el mee aan je leven toevoegen. Of, zoals Prediker zegt: wat krom is maak jij niet recht (1:15). Zorgen maken is niet waarvoor je op de wereld gezet bent. Dat doet God de Vader wel: Hij zorgt. Deze wereld met alle problemen, maar ook jouw eigen beperkte leven zijn in de eerste plaats Gods verantwoordelijkheid, niet de jouwe!

Je vertrouwen daarop stellen brengt een bepaalde lichtheid in je leven. Je weet van de wereldproblemen en kleine zorgen, en ondanks dat dooft je levensvreugde niet. De wereld is Gods zorg, niet de jouwe.
Dit is niet hetzelfde als onverschilligheid, het wegkijken van de problemen. Jezus zegt erbij: “zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid”, met andere woorden: zet je leven in dienst van Gods doelen, leef in deze wereld als kind van God en volg de agenda van God. Met open ogen en een open hart door de wereld gaan. Dan krijg je die rust. Niet wegkijken, maar jezelf inzetten, op een ontspannen manier.

Of, in de woorden van Prediker: Wijsheid, kennis én vreugde…

zondag 10 augustus 2014

Prediker 1:1-11 - Alles is niks

Alles is niks, dat is de ouverture van het boek Prediker. Een briesje, een zuchtje, en dat in de overtreffende trap.

Hoezo, alles is niks? Ik heb een vrouw, kinderen, werk, in mijn ogen zinvol werk. Ik hoop iets goeds na te laten aan het christendom, de kerk, de wereld… Ik wil niet dat mijn leven tevergeefs is. Mensen willen een spoor nalaten in de geschiedenis, daarom maken ze kunst, muziek, daarom proberen ze wereldrecords te vestigen, daarom gaan ze de politiek in…

Prediker verklaart al dat werken tot zwoegen: het woord voor werken dat direct de pijn en het verdriet dat het met zich meebrengt in zich draagt. Het gaat zo moeizaam, is zo frustrerend… Maar, geen voordeel, tevergeefs? Ik mag hopen van niet. Hoe komt hij daarbij?

Ik kan me nog goed herinneren dat ik op school de waterkringloop uitgelegd kreeg. Het fascineerde me. Water dat naar de zee stroomt, onderweg al deels verdampt, en uiteindelijk in zee in grote hoeveelheden de lucht in gaat, ijs dat vervluchtigt, en dat alles komt vervolgens als neerslag terug op aarde: sneeuw, regen, hagel. Het verzamelt zich in rivieren, na soms jaren in een gletsjer gelegen te hebben, en keert opnieuw terug naar zee. Eindeloos gaat het door.

Op diezelfde manier komt iedere dag de zon  op, trekt haar baan langs de hemel, en haast zich dan met de tong uit de mond weer naar de plek waar ze opnieuw op zal gaan. Altijd weer terug naar het begin. Dat geldt ook van de wind. Altijd maar aan het draaien en waaien, maar ze komt altijd weer terug waar ze begon. Een eindeloze kringloop, een eindeloos raderwerk wat het leven in standhoudt. Alles beweegt en alles blijft hetzelfde.

En in dat eindeloze raderwerk wisselen de generaties zich af. De kringloop van het leven: geboren worden, voortplanten, sterven, gaat even eindeloos door. En ondertussen verandert er niks.

De mens staat niet boven het raderwerk, de mens vindt zijn plaatsje in het raderwerk en draait vrolijk of minder vrolijk mee. De mens heeft geen grip op de raderen. De wereld is een herhaling van steeds hetzelfde toneelspel, alleen de acteurs wisselen. Maar ze lijken zo veel op elkaar, te veel…

De mens leeft, de mens sterft, en de wereld draait door…

De wereld draait door, je zou er moe van worden. Dit weekend begint het voetbalseizoen. Er worden 34 wedstrijden gespeeld. En je hebt een winnaar. Volgend jaar weer. Dan met een andere winnaar, of dezelfde.
In Nederland kennen we eens in de zoveel tijd (liefst 4 jaar) verkiezingen. Je hebt een campagne, er worden dingen beloofd. Dan zijn er verkiezingen. Een kabinetsformatie. Een nieuwe MP. Er wordt een paar jaar geregeerd. Beloften worden verbroken. En er zijn weer verkiezingen.

Iedere dag valt de krant op de mat. Vers nieuws. Maar het gaat altijd over de economie, of over oorlog. Nu eens hier, dan weer daar. Het nieuws is in grote lijnen hetzelfde. Alleen de acteurs wijzigen.
De zomervakantie is bijna voorbij, een maand later is het startzondag. Kerkelijke activiteiten beginnen. Ondertussen bereiden we ons al zoetjesaan voor op kerst. Vrij snel na kerst is het pasen, hemelvaart, pinksteren, en het is al weer zomer.

Je kunt blijven kijken, luisteren, praten. Je komt er nooit mee klaar. Je wordt er doodmoe van, en wat haalt het uit.

Soms is er iets nieuws: telefoon, radio, internet. Maar als je goed kijkt blijkt het nieuwe altijd weer een variant van op het oude te zijn. Iets wat je bedenkt blijkt ook al eens door een ander bedacht te zijn. Iets wat je meemaakt blijkt ook al door anderen meegemaakt te zijn. Soms zelfs al eeuwen en eeuwen lang.

Ik ben vader, hoop grootvader te worden en misschien mijn achterkleinkinderen te zien. Maar dan zijn mijn dochters al weer oma. Nog een generatie verder is er misschien nog de gedachte aan mij, maar al spoedig ben ik vergeten. Zoals ik mijn eigen overgrootvader me enkel nog vaag vanaf een foto herinner. Iedereen zal worden vergeten. En als het jaar 2300 aanbreekt zijn mijn achterkleinkinderen ook al weer vergeten.

Als mens ben ik onderworpen aan het altijd doorgaande raderwerk dat wereld heet. Ik kan er binnen bewegen, maar er niks wezenlijks aan veranderen. Ik kan zelf niet bij de knoppen van het leven, ook niet van mijn eigen leven. Het leven is snel voorbij, dan is de herinnering uitgewist, en de wereld draait door…

Wat heb ik dan aan alles wat ik doe? Ik begin de Prediker geloof ik te begrijpen.
Waarom maak ik me dan zo druk? Waarom lig ik wakker van mijn werk? Waarom ben ik bezig met het verwekken en laten opgroeien van een nieuwe generatie? Alles is niks, vermoeiend, oud…

Maar goed, ik lees de Bijbel juist voor een stukje zingeving in mijn leven. Daarom ga ik ook naar de kerk. Niet om te horen dat alles zinloos is. Maar om evangelie te horen. Evangelie: goed nieuws, iets NIEUWS dus. Overwinning op de dood, en daardoor in elk geval niet dat pessimistische gedoe over alles blijft altijd hetzelfde. En ook al leefde de Prediker voor Jezus, hij kon toch ook weten dat de wereld een kop en een staart heeft, dat God in het begin schiep en aan het eind zal oordelen, dat niet alles een herhaling van het oude is?

Ach, is het evangelie onderhand ook geen oud nieuws? We vieren het jaar na jaar. In de eindeloze kringloop van kerst, Pasen, Pinksteren en opnieuw kerst. En wat is er nu helemaal veranderd in de 2000 jaar dat we dat doen? Die vragen, die lastige mensen soms stellen, die ik als gelovige het liefst wegdruk, Prediker confronteert me er genadeloos mee. En ik heb even geen antwoord.

Maar is de Prediker serieus niet te negatief over de mens? De Bijbel kent toch ook het perspectief van Psalm 8, waar de mens bijna Goddelijk is, over alles regeert en wel degelijk aan de knoppen zit?

Ja, dat perspectief kent de Bijbel ook. Maar die psalm slaat wel de toon van de verwondering aan: “Als ik de hemel, zon, maan en sterren zie, dan kan ik bijna niet begrijpen dat U naar de mens omziet, en al helemaal niet dat U de mens bijna Goddelijk hebt gemaakt.” De mens is in vergelijking met die hemellichamen zo klein, de mens leeft in het ondermaanse, “onder de zon”. En dan zijn we terug in Prediker 1: onder de zon is onze plek. God is boven de zon, Hij bestuurt en ziet alles. Mijn mogelijkheden zijn beperkt, mijn blik is beperkt. Mijn aandeel is zwoegen, zonder dat ik weet of het wat oplevert. Ik kan in elk geval geen toren tot in de hemel bouwen. En daarom kan ik maar beter mijn plek weten en niet te hoog van de toren blazen. Jezus spreekt niet voor niks de armen van geest zalig. 

God is in de hemel, jij bent op de aarde. Ken je plek. Maak je niet te druk, te groot, te belangrijk…