woensdag 11 september 2013

Vrouw en ambt - wat gedachten op een rij

Toen ik het beleidsrapport M/V in de kerk integraal gelezen had, was mijn eerste reactie: tja. Niet omdat ik het een slecht rapport vond, want dat is het niet, maar omdat het naar mijn besef in stem en tegenstem vooral de patstelling in de discussie schetste en het gesprek niet werkelijk verder kwam.

Het meerderheidsrapport gaat uit van het grote culturele verschil tussen de tijd van de Bijbel en onze tijd en concludeert op basis van dat verschil dat het in onze tijd goed is dat vrouwen ook ambten mogen vervullen. Het minderheidsrapport neemt het uitgangspunt in de verhoudingen die God met de schepping heeft gegeven, zoals die via de Schrift tot ons komen en concludeert dat we in gehoorzaamheid aan God de ambten niet open mogen stellen voor vrouwen. Binnen hun eigen denkkader zijn beide uitkomsten consistent en bevredigend. Maar ze raken niet wezenlijk met elkaar in gesprek.

Mijn reactie ‘tja’ verwoordt vooral mijn eigen verlegenheid met het thema. Die verlegenheid heeft er mee te maken dat we vandaag, hoe je het ook wendt of keert, in een andere hermeneutische situatie verkeren dan vroeger. In het verleden was er op dit punt een eenheid van het leven: wat er in de Bijbel staat en wat je in het dagelijks leven om je heen ervaart komt overeen: de vrouw is ondergeschikt aan de man en heeft geen leidende positie in kerk en politiek. Zowel wat er in de Bijbel staat als de maatschappij-inrichting is geworteld in de schepping van God, in de natuur. Schrift en common sense zeggen dus hetzelfde.[1] Op dit punt vind ik dat het M/V-rapport te gemakkelijk over het scheppingsorde-argument van Paulus heen stapt.[2] Dat was voor hem niet zomaar een van de argument en, maar juist in dat argument komen Schrift en natuur samen en spreken ze met één mond.

Vandaag is die beleefde eenheid van het leven er hooguit nog in de uiterste rechterflank van de SGP, waar de vrouw zowel maatschappelijk als kerkelijk een duidelijk andere rol vervult dan de man. In de rest van (christelijk) Nederland is de dagelijkse ervaring dat vrouwen in allerlei leidinggevende functies prima functioneren en die taak minstens zo goed vervullen als mannen. De natuur en maatschappij leren ons dus dat man en vrouw, hoewel verschillend, volstrekt gelijkwaardig zijn. De eenheid in de ervaring van het leven is doorbroken, de Schrift congrueert op dit punt niet meer met de door ons ervaren werkelijkheid.

Dat de eenheid van het leven doorbroken is, is recent het duidelijkst naar voren gekomen in de discussie rondom de SGP-vrouw. Het standpunt daar, en bij veel orthodoxe christenen, is: de vrouw heeft leidinggevende capaciteiten, die mag ze overal inzetten, behalve in de kerk. De enige reden dat het in de kerk niet mag is een autoriteitsargument: omdat het in de Bijbel staat. Een besluit dus niet op basis van wat vrouwen al dan niet kunnen, maar op basis van een gebod dat vanuit de dagelijkse ervaring niet te onderbouwen is. Zoals ook uit dit recente artikel op cip.nl blijkt.  

Omdat de eenheid van het leven op dit punt er niet meer is, is het zo dat welke keuze je ook maakt, voor of tegen vrouwelijke ambtsdragers, het altijd een andere keuze is dan de keuze van de kerk der eeuwen. De kerk der eeuwen maakte haar keuze op basis van Schrift, natuur en common sense. Voor de kerk vandaag is het - gechargeerd gezegd - of de Schrift, of de ervaren werkelijkheid.

In een recent artikel[3] laat A.A.A. Prosman heel mooi zien hoe voor Calvijn op het punt van homoseksualiteit[4] natuur en Schrift één taal spraken. Zelfs zo dat de Schrift deze voorschriften geeft omdat ze overeenkomen met de natuur.[5] Prosman geeft aan dat die vanzelfsprekendheid in onze tijd weg is en stelt dan dat we daarom des te meer op de Schrift zijn aangewezen. Hij kiest in het bovengenoemde dilemma dus ondubbelzinnig voor de Schrift. Dat is op zich een legitieme keuze, maar hij gaat niet in op het ongemakkelijke van deze positie: we moeten namelijk geboden houden waarvan niet inzichtelijk gemaakt kan worden welk doel ze hebben. Op deze manier wordt het gezag van de Schrift wel heel formeel en komt min of meer los van de werkelijkheid te staan.  

Mijn punt is: welke weg je ook kiest: het is ten opzichte van het verleden altijd een nieuwe weg. Of je handhaaft de Schrift onverkort, met het risico dat het Schriftgezag ervaren wordt als ‘slikken of stikken’, of je gaat mee in culturele ontwikkelingen in de erkenning dat het gezag van de Schrift op een nieuwe manier ingevuld moet worden. In mijn ogen is het in elk geval niet mogelijk om de Schrift op dit punt te harmoniseren met de door ons ervaren werkelijkheid. Pogingen daartoe komen gewrongen over.[6]

Een patstelling dus: twee posities, beiden met een positieve en negatieve kant. Ik vind het lastig kiezen.

Een belangrijke schakel die verder zou kunnen helpen mis ik in het rapport. Namelijk een evaluatie van de vrouwenemancipatie. Is dat een ontwikkeling die we als christenen mogen toejuichen of die we moeten afwijzen? Is onze gelijkheidscultuur beter dan de patriarchale cultuur? Deze vraag moet m.i. beantwoord worden voordat je besluit om mee te gaan in onze huidige cultuur. In het rapport wordt naar mijn mening de cultuur teveel als een neutraal gegeven beschouwd.

Het rapport heeft veel aandacht voor het gegeven dat in de GKv (en ook de CGK) vrouwen tegenwoordig steeds meer taken uitvoeren, en dat ook goed doen, dan in een recent verleden. Ik heb het nagezocht, maar nergens in het rapport wordt het verband gelegd tussen deze ontwikkeling en het werk van de Geest. Opnieuw wordt de ontwikkeling in de richting van meer participatie van vrouwen als een neutraal gegeven beschouwd. De Geest komt in het rapport enkel aan de orde als het gaat om het hermeutische proces, de Geest die inzicht geeft in de Schrift. Maar kan het ook zijn dat een onderdeel van dat hermeneutische proces de veranderde werkelijkheid in de kerk is, waardoor we erachter komen dat de Geest zélf aan vrouwen gaven en verantwoordelijkheden geeft en dat de Geest zélf de vragen rondom vrouw en ambt aan ons opdringt? Ik neig er naar om deze vraag met ‘ja’ te beantwoorden. Waar vrouwen gaven krijgen en een roeping ontvangen, mag je dan als kerk weigeren om deze vrouwen hun plek te geven? Ik denk van niet. Niet in de eerste plaats omdat de cultuur veranderd is, maar vooral omdat de Geest die weg wijst.

In mijn ogen zal een benadering op basis van de Schrift alleen telkens weer op de boven geschetste patstelling uitlopen. We zullen het moeten doen met de leiding van de Geest, hoe spannend dat ook kan zijn.




[1] Wat dat betreft had het M-V-rapport nog wel iets scherper kunnen stellen dat het voor Paulus in zijn situatie onmogelijk was om iets anders te zeggen over de man vrouw verhouding dan hij zei. Een paar keer kreeg ik de indruk, en misschien was het inderdaad niet meer dan een indruk, dat volgens het rapport Paulus ook anders had kunnen beslissen, maar dat omwille van zijn missionaire drive niet deed.
[2] Pag. 24
[3] “Homoseksualiteit en Hermeneutiek”, in: Theologia Reformata, nr. 3 2013, 225-244.
[4] De hermeneutische vragen rondom dit andere hete hangijzer komen grotendeels overeen met de hermeneutische vragen rondom man en vrouw.
[5] “Daarmee zegt Calvijn dat de Wet niets anders bepaalt dan wat de natuur zelf al bepaald heeft”. Pag. 239
[6] Te denken valt aan de verwijzing naar Galaten 3:28. In de leefwereld van Paulus is er simpelweg geen tegenstelling tussen dat vers en zijn oproep aan vrouwen om zich te laten onderwijzen. Datzelfde geldt voor verwijzingen naar Deborah en Chulda. Zij zijn in de patriarchale wereld van het Oude Testament de uitzonderingen die de regel bevestigen. 

1 opmerking:

  1. Is dit een pleidooi voor een gereformeerde of voor een doperse hermeneutiek?

    BeantwoordenVerwijderen