woensdag 15 februari 2012

Schepping en evolutie: mijn verhaal


In het Reformatorisch Dagblad van 15 februari 2012 staat een artikel van prof. dr. Benno A. Zuiddam, waarin hij aangeeft dat “Bijbelgetrouwe” (aanhalingstekens van hem) christenen de evolutietheorie te gemakkelijk omarmen. Voor Zuiddam is het duidelijk: “Wie de evolutietheorie omarmt, breekt feitelijk, dogmatisch en exegetisch met het historische christendom.

Van die stelling lig ik op zich niet wakker. Ik heb haar vaker gehoord en desondanks heb ik als orthodox gelovige geen moeite met de acceptatie van de evolutietheorie en de hoge ouderdom van het heelal. Maar ik vind het wel moeilijk dat nog steeds nieuwe generaties christenen belast worden met een tegenstelling tussen Schepping en Evolutie die onnodig is en uiteindelijk ook gevaarlijk is voor het geloof.

Daarom hieronder mijn verhaal over hoe ik er uiteindelijk van overtuigd ben geraakt dat Schepping en Evolutie elkaar niet tegenspreken.

Kindertijd: slikken of stikken.
Als jongetje van 10 jaar oud hield ik in de klas een spreekbeurt met de titel “kometen, sterren en planeten”. Ik vertelde mijn klasgenoten over de opbouw van het zonnestelsel, de verschillende planeten en de manen rond de verschillende planeten. Ook vertelde ik over de letterlijk astronomische afstanden die er in het heelal waren. Als cijfer voor die spreekbeurt kreeg ik een 10. Het thema voor de spreekbeurt had ik zelf bedacht.  Dit was iets waar ik de hele kinderafdeling van de plaatselijke bibliotheek op had nagelezen. Dit was iets waar ik mijn klasgenoten meer over wilde vertellen.

Ik vertel dit niet om te pochen, hoewel ik toen natuurlijk razend trots was op het hoge cijfer. Maar ik vertel dit om aan te geven dat ik al vroeg was gefascineerd door het immense heelal waarin we ons bevinden.

de bewuste atlas uit 1977
Op mijn zesde had ik de “Nieuwe Grote Wereldatlas” van mijn vader ontdekt. In de jaren die volgden heb ik die uitgebreid bestudeerd. Tot ik op een gegeven moment het eerste hoofdstuk ging lezen, over het zonnestelsel. Daar wilde ik meer van weten. En al snel las ik nergens anders meer over.

Het viel me op dat niet alleen de afstanden in het heelal astronomisch waren, maar dat ook de ouderdom van het heelal in astronomische getallen uitgedrukt werd. De samenhang tussen het meten van de afstand in lichtjaren en de ouderdom van het heelal had ik vrij snel door. Als het licht van een bepaald sterrenstelsel er 300.000 jaar over doet om ons te bereiken, dan moest het heelal dus ouder zijn dan de mij vertelde 6000 jaar.

Al snel had ik in de gaten dat de wetenschappelijke verklaring voor het ontstaan van alles niet alleen gebaseerd was op Darwins waarneming van evolutie, maar dat een heel scala aan wetenschappen in dezelfde richting wees: het heelal is oud, zeer oud.  

Als ik daar vragen over stelde in mijn omgeving dan kreeg ik steevast als antwoord: “evolutie is ook een geloof”. Daar kon ik het mee doen. Het was helder: Schepping is het ene geloof, Evolutie het andere, je moet kiezen tussen die twee. Of je aanvaardt de schepping, of je aanvaardt de evolutie. Het is slikken of stikken.

Zo leefde ik in twee gescheiden werelden. De ene wereld was die van mijn bibliotheekboeken, de andere was die van gezin, school en kerk. Televisie hadden we niet, internet was er nog niet. Ik heb er niet echt last van gehad en leefde vrij onbekommerd door als kind, maar vreemd was het wel.

Ik heb in die tijd ook wel wat oplossingen bedacht, maar die ook even snel weer verworpen. Bijvoorbeeld de oplossing dat God het heelal heeft geschapen als iets dat er oud uitziet, maar jong is. Leuk bedacht, vond ik zelf, maar zo’n God is een bedrieger, en daar geloof ik niet in. Oplossingen als "de zes dagen uit Genesis staan voor zes tijdperken" vond ik al even onzinnig. De aarde was in dat geval nog altijd voor de zon en de sterren geschapen, iets wat in de bibliotheekboekjes anders gezien werd.

Middelbare school: creationisme
creationisme is soms
behoorlijk fanatiek
Op de reformatorische middelbare school werd de evolutietheorie en het ontstaan van het heelal bij verschillende vakken behandeld. Naast de overdracht van kennis over die theorie werd steevast het creationisme als wetenschappelijk alternatief naar voren gebracht. 

Bij biologie kwam het er vooral op neer dat de zwakke plekken uit de evolutietheorie werden genoemd: het ontbreken van tussenvormen, het ontbreken van een verklaring voor het ontstaan van leven en zo nog wat argumenten. Er werden om zo te zeggen wat steentjes uit de muur van de evolutietheorie gepulkt om op die plek vervolgens een heel nieuw gebouw, het creationisme, op te trekken. Bij aardrijkskunde kwam uiteraard de zondvloed als oorzaak van de aardlagen naar voren. Ik kan me niet herinneren dat ik op het punt van het ontstaan van het heelal zinvolle argumenten heb gehoord.

Toch maakte ik aan het einde van de puberteit de keuze voor het jonge-aarde-creationisme. In die tijd leerde ik Jezus Christus als mijn verlosser kennen. En van verschillende kanten begreep ik dat het loslaten van de schepping in zes keer 24 uur uiteindelijk het loslaten van het geloof zou betekenen. Tja, en mijn Verlosser inruilen voor een wetenschappelijke theorie, ik zou wel gek zijn.

Voor mijn profielwerkstuk voor biologie heb ik zelfs het boek “Degeneratie, het einde van de evolutietheorie” van Peter Scheele verwerkt. En ik vond het prachtig. Mijn geloof was wetenschappelijk te bewijzen, wie maakte me nog wat?

Beginnende twijfel
Toch heb ik nu achteraf het gevoel dat ik het vooral graag wilde geloven, maar dat ik het diep van binnen nooit echt geloofd heb. Ik werd vooral aan het denken gezet door mensen die ik eigenlijk in het kamp creationist had geplaatst, maar die daar niet in bleken te passen: C.S. Lewis en A. van den Beukel. Van beide sprak de verdediging van het geloof een het bekritiseren van de atheïstische wetenschap me erg aan. Maar beiden hadden ook ideeën over het begin van de bijbel die ik niet kon plaatsen. Zo beweerde Van den Beukel dat Genesis zichzelf in de eerste twee hoofdstukken tegensprak. Ik vond dat ongehoord en kan me nog herinneren dat ik Genesis 1 en 2 in de Statenvertaling en vertaling van ’51 naast elkaar legde, om vervolgens te concluderen dat de Statenvertaling beter was. Daarin werden de verschillen namelijk grotendeels wegvertaald.

En Lewis stelde plompverloren dat het waarschijnlijk was dat de mens in biologische zin van de apen afstamde. Voor mij een brug te ver.

De universiteit: eindelijk verzoening
Pas tijdens mijn studie theologie ging het lichtje langzaam aan. Ik verwierf enige kennis over scheppingsmythen uit de Umwelt, de ouderdom van de Israel omringende beschavingen (ouder dan de zondvloed volgens bijbelse tijdrekening) en enige kennis van literaire genres. In een tijd van ongeveer twee jaar was ik om.

Mijn mening is nu dat Genesis 1-11 wel degelijk over het begin van de wereld gaat maar daar in symbolische taal over spreekt. Wat toen gebeurd is, is niet op een manier beschreven die ‘zintuiglijk waarneembaar’ is, maar op een profetische manier. In beeldtaal dus. Een soort apocalyps van het verleden.

Het begin van de bijbel kan ik nu lezen als een theologische verhandeling over het begin. Over een God die de wereld heeft gemaakt, de mens die er niet toevallig is, maar gewild is. Over de breuk die er gekomen is toen de mens boven zijn macht wilde uitgrijpen.

De evolutietheorie en de kosmologie kan ik accepteren als wetenschappelijke verklaring voor het ontstaan van het heelal, de aarde en de mens. Hoewel ik daar niet alles van begrijp, ik ben geen wetenschapper, klinkt het mij nog altijd het meest plausibel in de oren. Stukken plausibeler dan het jonge-aarde-creationisme.

Ik zou blij zijn als een nieuwe generatie christenen niet meer belast wordt met verkeerde tegenstellingen en onjuiste antwoorden. Dat ze leren dat God zich op twee manieren openbaart: in de natuur en in de Heilige Schrift. En dat ze niet bang hoeven zijn voor de kennis die we uit de natuur opdoen. Als deze blog daar een beetje aan bijdraagt ben ik tevreden. 

Meer lezen?